Wie mij de afgelopen jaren gesproken heeft, zou weleens kunnen hebben opgemerkt dat ik nooit bijster enthousiast was over mijn bachelor geschiedenis. Ik vond de studie te breed, het niveau te laag en veel van het onderzoek te irrelevant. Allemaal waar. Dit jaar realiseerde ik me echter dat er ergere dingen zijn in de wereld. Internationale betrekkingen, bijvoorbeeld. Of antropologie, economie en letterkunde. Wanneer je een multidisciplinaire studie doet gaan er werelden van afgrijzen voor je open.
Het is niet zo dat ik er niet voor gewaarschuwd ben. Op de allereerste dag van mijn studie drukte de opleidingsvoorzitter ons in de eerste minuten van de introductiebijeenkomst op het hart om respect te tonen voor elkaars discipline, hoe moeilijk dat soms ook is.
Het was een advies dat onontbeerlijk en bovendien direct toepasbaar bleek, toen zijn collega’s het woord namen om wat te vertellen over hun onderzoek. Na praatjes over politiek en geestelijke gezondheidszorg in de regio kwam de antropoloog van de studie aan het woord. Zij had enige tijd bij een groep schaapsherders in Polen doorgebracht om hun grootste problemen in kaart te brengen en vertelde tot in detail hoe het dagelijks leven van deze mensen eruitzag. Ik zag mijn studiegenoten blikken uitwisselen, maar iedereen hield zijn gezicht netjes in de plooi. Het bleek slechts een eerste test.
De afgelopen twee semesters bekeken we Rusland en Oost-Europa elke paar weken vanuit een ander vakgebied. International relations kwam langs, een discipline die door haar beoefenaars louter IR wordt genoemd, want dat klinkt een stuk interessanter. Bij IR kregen we ladingen artikelen voor ogen waarin de auteurs zelf vergezochte frameworks bedachten en daarmee problemen analyseerden, om tot de conclusie te komen dat het framework niet klopte – of, erger nog, dat het in bepaalde gevallen wellicht potentie heeft, heel goed wetend dat niemand er ooit nog naar omkijkt.
Niet lang daarna volgden de economische colleges. Een nobele tak van de wetenschap, dacht ik in eerste instantie, tot ik doorkreeg dat economen hele artikelen volproppen met allerlei tabellen en grafieken waar de analyse maar een beetje bijhangt. Zelfs de meest simpele gegevens worden in grafieken weergegeven, zodat het geheel er intelligenter uitziet. Heel vermoeiend.
Over letterkunde hoef ik vast niets te zeggen, we kennen allemaal het voorbeeld van de professor die een lange analyse wijdt aan de diepere betekenis van de beschrijving van een donkerblauw gordijn (‘het gordijn geeft de depressie van de hoofdpersoon weer en zijn gebrek aan wilskracht om door te zetten’), terwijl de schrijver gewoon wilde zeggen dat het gordijn donkerblauw was.
We eindigden met een paar weken antropologie. Die discipline gaat ongeveer zo in zijn werk: een antropoloog interviewt en beschrijft tien(!) Russen in een verlaten stadje die hij toevallig kent, de resultaten zijn op geen enkele manier te generaliseren of falsificeren, het leert ons niet meer dan een bezoekje aan de kroeg en het resultaat is een veredeld krantenartikel, maar we noemen het wetenschap vanwege Het Concept: dat ene vijflettergrepige woord in de inleiding dat nergens echt gedefinieerd wordt, maar dat door die tien interviews toch een Diepere Betekenis lijkt te hebben.
Ik ging enorm terugverlangen naar de historische wetenschap. Geschiedenis is concreet. Zweverij wordt niet aangemoedigd maar afgestraft. Je hoeft geen vage concepten of frameworks te bedenken om je onderzoek te legitimeren, een sterke redenatie is genoeg. Bovendien heeft iedereen die ooit geschiedenis is gaan studeren een diepe passie voor het vak die je bij weinig andere disciplines terugziet. Ik denk regelmatig vol genegenheid aan de karikatuur van de historicus die bij het uitbreken van de nucleaire oorlog zijn laptop pakt om er een furieus opiniestuk over te schrijven.
Een paar weken geleden vroeg een docent wie van ons getraind was als historicus. Voor ik het doorhad hing mijn hand al trots in de lucht.
Onbewust was de realisatie erin geslopen: geschiedenis is de minst erge wetenschap.
Marit de Roij studeerde geschiedenis en Russische studies in Leiden en volgt nu een vervolgmaster in Oxford