Cultuur
Langs de Leidse halve maantjes
Turkije en Leiden hebben een eeuwenlange relatie, schrijft historicus Cor Smit. Mare liep met hem langs de Turkse tulpen in de hortus en de halve maantjes op het dak van het stadhuis. ‘Als de lente komt, stuur ik jou tulbanden uit Amsterdam!’
Anoushka Kloosterman
donderdag 6 december 2018
© Wil van der Voort

In Leiden loont het soms naar boven te kijken. Zo prijkt boven de schuifdeuren van de Hudson’s Bay aan de Breestraat het gebeeldhouwde gezicht van een bebaarde man met een vergulde tulband, tussen twee halfontblote mannen, met een geitje aan hun voeten. Daaronder staan gouden letters: ‘In den Vergulden Turk.’

‘Oorspronkelijk heette het niet zo, het zal iets als “In den vergulden druif” zijn geweest’, zegt historicus Cor Smit (1954). ‘Maar de vergulde Turk, daarboven, dat sprak zo aan.’

Op verzoek van de Leids-Turkse stichting Güney schreef Smit een boekje over de historische banden tussen Leiden en Turkije. ‘Mensen die afkomstig zijn uit Turkije, vooral de oudere generatie, vinden dit een beetje een vreemde stad. Zowel voor de Turken, als de gewone Leidenaar, willen we duidelijk maken: wij zijn niet zulke vreemden voor elkaar. Er bestaan al eeuwen relaties tussen Leiden en Turkije.’

Toen Smit in de jaren zeventig naar Leiden kwam om economische geschiedenis te studeren, was het anders, zegt hij. Het was een oude, verpauperde industriestad, met toevallig een universiteit.’ Maar er bestond wel meer interactie tussen de Turkse, Marokkaanse en Leidse gemeenschap: ‘Er is wel wat veranderd. Onderling contact is lastiger geworden. De verhoudingen zijn verscherpt sinds het begin van de 21e eeuw.’

Toch zijn er genoeg sporen van de Leids-Turkse banden: van de Turkse halve maantjes op het stadhuis tot de tulpen in de hortus.

Tijdens een korte stadswandeling met Mare toont hij een paar hoogtepunten–waaronder dit pand van wijlen de V&D, dat in de zeventiende eeuw gebouwd werd door een rijke handelaarsfamilie.

‘Centraal staat de Turkse gedragsdrager zoals die toen werd afgebeeld: met tulband en baard. Links zie je Neptunus, de god van de zee, en rechts Mercurius, de god van de handel. Bij het been van Mercurius, zie je een geitje met vergulde hoorns. En dat is een angorageit. Angora is de oude naam van Ankara. De eigenaren van het pand, de familie Le Pla, hebben daar goud geld mee verdiend.’

Van geïmporteerd angorawol maakten de Le Pla’s een dure stof: grein. ‘We hebben het altijd over de lakennijverheid, maar grein was minstens zo belangrijk. Het werd voor een groot deel weer verkocht in het hele Midden-Oosten. Het was in de achttiende eeuw de kurk waar de Leidse handel op dreef.’

Enkele tientallen meters verderop, op het dak van het stadhuis, staan kegels met kleine halve maantjes erbovenop: bekend van de Turkse vlag, en een verzetssymbool tegen de Spanjaarden. ‘Liever Turks dan Paaps – liever Turks dan katholiek – luidde de kreet’, zegt Smit. De watergeuzen, die Leiden in 1574 bevrijdden van Spaanse bezetters, droegen daarom halve maantjes op hun mouw.

De intensieve handel in de Gouden Eeuw leidde daarnaast tot andere import: de eerste mummies in het Rijksmuseum van Oudheden, bijvoorbeeld. Of de tulp, meegenomen door Carolus Clusius naar de Leidse hortus, die ze daar als eerste Nederlander kweekte. Smit: ‘Het is een van de planten die wij als Nederlands beschouwen, maar het is gewoon import. Ook andere planten die we doodnormaal vinden, zoals paardenkastanje en boerenjasmijn, zijn via deze weg hier gekomen. Mensen realiseren zich niet meer dat het ergens anders vandaan komt. Ze weten ook niet dat het woord tulp niet uit Nederland komt: het is een verbastering van “tuliban” – tulband. Het Nederlandse symbool is dus een eigenlijk tulband. “Als de lente komt, stuur ik jou tulbanden uit Amsterdam!”’

Cor Smit, Leiden en de Verheven Porte – Contacten met het Osmaanse Rijk door de eeuwen heen

Uitgeverij Ginkgo, €12,50

Bonus voor twee keer het budget stukslaan

‘De belangrijkste plaats voor Turks geschreven erfgoed, buiten Turkije zelf’, introduceert Cor Smit het eindpunt van de wandeling: de universiteitsbibliotheek. In kluizen op een afgesloten afdeling staan duizenden handgeschreven boeken die in de zeventiende eeuw via Istanbul naar Leiden zijn gehaald. Aan de nog piepjonge universiteit groeide de interesse naar het Arabisch. Alleen zou de eerste hoogleraar Arabistiek, Thomas Erpenius, het Midden-Oosten nooit halen, vertelt conservator Arnout Vrolijk. ‘Hij kwam niet verder dan Venetië. Hij zei dat hij geen boot kon vinden die hem naar Istanbul wilde vervoeren.’

Dat was anders voor zijn leerling, Jacobus Golius, die ‘een vrij groot budget’ kreeg om boeken te kopen in het Ottomaanse rijk: 1500 gulden. Hij gaf het dubbele uit en kwam met tweehonderd boeken terug. Ter vergelijking: een groot herenhuis op het Rapenburg kostte in die tijd zo’n 5000 gulden. Vrolijk: ‘De universiteit was wel boos dat hij zoveel geld had uitgegeven, maar ze hebben het uiteindelijk wel geslikt. Ze hebben hem zelfs een bonus gegeven. Dat krijg je vandaag de dag niet meer, als je je budget met honderd procent overschrijdt.’

Golius’ opvolger, Levinus Warner, bekleedde als Duitser de hoogste diplomatieke functie in Istanbul voor Nederland en had met een jaarsalaris van 7000 gulden dus nogal wat geld om stuk te slaan. Hij kwam terug met duizend boeken, een zesde van de hele collectie die nu in Leiden te vinden is.