Wetenschap
Hoe tem je een vos
Hoe kreeg de mens het voor elkaar dieren te temmen? En wat zegt dat over de evolutie? ‘Zes jaar fokken resulteerde in vossen die je hand likken, janken als je weggaat en met hun staart kwispelen.’
Norbert Peeters
donderdag 6 december 2018

In het barre Siberische winterweer, op een boerderij buiten de industriestad Novosibirsk, rollebolt een roedel pups in de sneeuw. Op basis van de kwispelende krulstaarten, bonte vacht en uitzinnige enthousiasme voor mensen zou je zomaar kunnen denken dat het honden zijn.

Maar schijn bedriegt. Dit zijn zilvervossen. En ze zijn onderdeel van één van de langstlopende experimenten ooit. Een experiment dat het temmen van dieren in een nieuw daglicht stelde.

In januari 2012 brengt de Amerikaanse evolutiebioloog Lee Dugatkin voor het eerst een bezoek aan de vossenboerderij. ‘Het was 35 graden onder nul’, herinnert de hoogleraar zich. ‘Het landschap was gehuld in een sprankelend wit winterkleed. Al op honderd meter afstand merkten de vossen ons op en bij het openen van het hek werden we verwelkomd door een kef-kakofonie. Sommige vossen begonnen te kwispelen terwijl andere op hun rug gingen liggen met de uitnodiging over hun buik te aaien. Toen ik er één vasthield, wreef hij spontaan met zijn snoet tegen mijn gezicht en begon mijn wangen te likken.’

Dugatkin schreef samen met de Russische geneticus en etholoog Lyudmila Trut How to tame a fox (and build a dog). Dinsdag komt hij over het boek vertellen bij Studium Generale.

Er leven vandaag de dag bijna een miljard honden op aarde, zegt hij. ‘Hoewel we weten dat de hond het eerste dier is dat mensen domesticeren (zo’n dertigduizend jaar geleden), hadden biologen tot voor kort geen idee hoe onze prehistorische voorouders van een wolf uitkwamen bij een hond. Om dit raadsel op te lossen startte Sovjet-geneticus Dmitry Belyaev halverwege de vorige eeuw een opmerkelijk experiment. Hij koos ervoor de vos, een evolutionair nauwverwant familielid van de wolf, in real time te knechten.’

Flaporen en krulstaarten

Belyaev was vooral geïnteresseerd in het zogeheten domesticatiesyndroom, aldus Dugatkin. ‘Deze term slaat op een aantal opvallende uiterlijke overeenkomsten tussen gedomesticeerde dieren. Ondanks de grote verschillen tussen bijvoorbeeld honden, konijnen, runderen, geiten of varkens, vertonen zij vaak een gevlekte vacht, flaporen, krulstaart en kinderlijke gelaatstrekken. Ook qua gedrag is er een duidelijke overlap. Zo vertonen huisdieren en vee vaak verminderde stresshormoonspiegels en relatief langere broedseizoenen in vergelijking met hun wilde voorouders.’

Belyaev kon echter niet geloven dat onze voorouders specifiek deze lichaams- en gedragskenmerken als selectiecriteria hadden gekozen. Hij was ervan overtuigd dat een andere factor een sleutelrol speelde.

In Novosibirsk begint hij met een proefpopulatie van 130 rekels (mannetjesvossen) en moeren (vrouwtjesvossen) en stelt Lyudmila Trut aan om het experiment te leiden. Hoewel de vossen uit een pelsfokkerij kwamen en niet uit de wildernis, waren zij allesbehalve tam.

Vervolgens doet Belyaev iets ongekends: hij vraagt zijn personeel bij hun teeltkeus enkel te selecteren op één gedragskenmerk: ‘tamheid’. Zij testen dit door te kijken hoe de welpen reageren op menselijke interactie.

Hand likken

Na ongeveer acht maanden, als de vossen geslachtsrijp worden, volgt een schifting. Nadat de onderzoekers proefondervindelijk vaststellen welke vossen het tamst zijn, worden zij onderverdeeld in drie klassen. De meest tamme en mensvriendelijke vossen worden in Klasse I gezet en de meer agressieve en schichtige vossen in Klasse II en III. Wegens doorslaand succes besluiten de onderzoekers na enkele jaren een elite-klasse toe te voegen voor vossen die uitzonderlijk tam gedrag vertonen.

‘Zes jaar fokken resulteerde in vossen die je hand likken, janken als je weggaat en met hun staart kwispelen’, vertelt Dugatkin. ‘Na tien jaar werden ook eerste uiterlijke veranderingen zichtbaar. Sommige vossen kregen flaporen en een gekrulde staart. En in vijftien jaar tijd kregen de eerste vossen witte vlekken in hun vacht en zagen Belyaev en Trut de stresshormoonspiegels met vijftig procent dalen ten opzichte van de controlepopulatie.’

De bonte vacht, krulstaart en flaporen blijken dus een nevenproduct van de selectie op tamheid. Dugatkin: ‘En om zeker te zijn dat het hier nature betrof en geen nurture, besloten zij embryo’s van tamme vossen over te brengen in moervossen van de controlepopulatie en andersom. De pups die geboren werden bij de moeren uit de controlegroep behielden hun tamme gedragskenmerken, wat wijst op een genetische basis voor deze gedragsveranderingen.’

Overlevingskans

Tijdens een congres over genetica in Den Haag in 1963 deelt Belyaev voor het eerst zijn resultaten met zijn westerse vakgenoten. Ook oppert hij een belangwekkende nieuwe hypothese.

‘Hij legde zijn toehoorders uit dat het proces van domesticatie het genoom van de soort in kwestie “opschudt” of “destabiliseert”. In het wild zijn dieren bijzonder goed afgestemd op hun habitat. Neem bijvoorbeeld de reproductiecyclus: die is afgestemd op het jaargetijde dat er voedsel in overvloed is. Maar bij de domesticatie van een dier verandert dit drastisch. Nu bieden wij voedsel, onderdak en bescherming. Dan wordt de omgang met mensen en de mate waarin ze bepaalde taken – zoals bescherming of transport – kunnen volbrengen doorslaggevend. Belyaev beargumenteerde dat deze dramatische verandering leidt tot destabiliserende selectie, waardoor plots andere eigenschappen de overlevingskans vergroten.’

Volgens Belyaev zou destabiliserende selectie ook licht werpen op de ontstaansgeschiedenis van de moderne mens, zegt Dugatkin. ‘De hedendaagse mens zou het product zijn van zelfdomesticatie. Ook het samenleven in steeds groter wordende groepen resulteerden in een verandering van habitat, die mogelijk gepaard ging met verschuivingen in selectiedruk. Plots bieden eigenschappen zoals zelfcontrole in sociaal contact en gehoorzaamheid aan de mores en tradities van de groep een bepaald overlevingsvoordeel. Belyaev zei: “Het valt lastig te betwijfelen dat voor de mens een woord en de betekenis ervan een onvergelijkbaar grotere stressfactor is dan de mogelijke klap met een knots voor een neanderthaler.”’

Oftewel, voor ons is de pen machtiger dan de knots. Maar waarschijnlijk moeten we nog wel wat generaties wachten voordat we hangende oren en krulstaarten krijgen.

Lee Dugatkin en Lyudmila Trut, How to tame a fox (and build a dog), Visionary scientists and a Siberian tale of jump-started evolution.

Dinsdag 11 december geeft Lee Dugatkin een lezing bij Studium Generale. Lipsiusgebouw, zaal 019, 19:30 u

Een heikele onderneming

In den beginne blijkt Belyaevs domesticatieonderzoek een heikele onderneming. Sinds de jaren veertig van de vorige eeuw vaart de natuurwetenschap in de Sovjetunie een andere koers, zegt Dugatkin. ‘Achter het IJzeren Gordijn zwaait charlatan Trofim Lysenko met de scepter. Dankzij gefingeerde data over plantveredeling had deze bioloog zich in de kijker gespeeld bij Stalin. Geruggesteund door de Sovjetleider verklaart Lysenko de oorlog aan de genetica.’
Erfelijkheidsleer stond namelijk op gespannen voet met de communistische gelijkheids- en maakbaarheidsgedachte. ‘Onder invloed van Lysenko verliezen duizenden genetici hun baan’, vervolgt Dugatkin. ‘Zij die protesteren verdwijnen in de gevangenis of sterven een hongerdood in de Siberische strafkampen. Dmitry’s eigen broer en geneticus, Nikolai Belyaev, wordt zelfs zonder proces ter dood veroordeeld.’
Dmitry verliest alleen zijn baan in Moskou en besluit te verhuizen naar het ver gelegen Novosibrisk. ‘Daar weet hij zijn genetische onderzoek op sluwe wijze voort te zetten. Om onder de radar te blijven van Lysenko en diens handlangers bedenkt Belyaev een slimme dekmantel. Hij beweert experimenten te willen doen naar verbeteringen in de pelskwaliteit van zilvervossen voor de pelsfokkerijen van de Sovjetunie. Hoewel dit één van zijn doelstellingen is, gaat het Belyaev om het domesticatie-vraagstuk.’