‘Sie werden erschossen, Herr Kolff.’
Het is 1944, en de Duitse bezetters doen allang niet meer alsof ze het beste met Nederland voorhebben. Bij een razzia in Rotterdam 10.500 mannen opgepakt, en dicht op elkaar gepropt in schepen naar het oosten. Na 72 uur komen die uitgeput, vies en hongerig aan in Kampen. Willem ‘Pim’ Kolff, de internist van het plaatselijke ziekenhuis onderhandelt met de Duitse Oberleutnant: als Kolff nou de zieken van boord haalt en behandelt, komt dat de efficiëntie van het transport ten goede. Vooruit dan maar, is de deal. Maar als er ook maar ééntje zoek raakt, krijgt Kolff de kogel, waarschuwt de Duitser hem.
Tijdens het staartje van de oorlog selecteert Kolff in totaal 1283 patiënten. Het merendeel had inderdaad medische hulp nodig, maar er zaten ook verzetslieden en Joden tussen. Volgens de administratie van het ziekenhuis, in handen van Kolff, zijn ze allemaal ziek. Joden die zich ziek melden krijgen een nieuw persoonsbewijs zonder letter J erin, en worden op transport gezet om onder te duiken binnen de Arbeitseinsatz. Een enkele patiënt wordt ‘ziek’ gemaakt met pillen die de poep of huid verkleuren, om zo de symptomen van tuberculose na te bootsen. Kolff weet zo honderden mensen uit handen van de Duitsers te houden.
En dat is nog maar een fractie van alle levens die hij heeft gered. Zijn pas verschenen biografie heet niet voor niets De man die miljoenen levens redde.
Beestenmarkt
Succes heeft vele vaders, en soms ook vele alma maters. De kunstnier die hem zo beroemd zou maken, bouwde Kolff voor het eerst in het ziekenhuis van de Rijksuniversiteit Groningen, maar studeren deed hij in Leiden. Daar is hij ook geboren: in een hotel aan de Beestenmarkt, waar het flink gestonken moet hebben omdat daar anno 1911 nog een echte beesten-markt stond. Hij groeide op het Gelderse Beekbergen, waar zijn vader een sanatorium voor tbc-patiënten runde.
‘De keuze voor een andere universiteitsstad dan Leiden (was) niet aan de orde’, zo legt biograaf Herman Broers uit. Kolffs vader Jacob had er ook al geneeskunde gestudeerd, en gewerkt aan het Academisch Ziekenhuis. Pim Kolff geniet van het studentenleven bij sociëteit Minerva, en raakt in Leiden verloofd met de rijke Janke Huidekooper. Omdat hij verloofd is komt hij moeilijk aan een baan, maar Groningen wil hem graag hebben.
In Groningen sterft er een nierpatiënt onder zijn handen: er was domweg niets dat de jonge arts kon doen. De nieren moeten voorkomen dat je jezelf vergiftigt: als ze falen wacht de patiënt een uitgesproken nare dood: met naar urine stinkende adem, waanvoorstellingen, blindheid en jeuk over het hele lichaam, als de ureumkristallen zich door de huid een weg naar buiten zoeken.
Worstenvel
Kolff experimenteert met een kunstnier van kunstmatig worstenvel en een roestvrijstalen trommel, als de Tweede Wereldoorlog uitbreekt. Roestvrijstaal is moeilijk te krijgen en zijn Joodse begeleider pleegt zelfmoord zodra Nederland bezet wordt. Als opvolger wordt een nazi benoemd, maar Kolff bedankt ervoor om daarmee samen te werken, en belandt in Kampen.
Willem Kolff (in het wit) met een replica van een van zijn eerste kunstnieren.
Daar werkt hij door aan zijn kunstnier: zestien patiënten zullen aan het apparaat sterven voordat hij in september 1945 de eerste weet te redden, uitgerekend een nazi-sympathisante die ziek werd in het strafkamp. In 1946 kan hij eindelijk promoveren op zijn studies naar het apparaat. Summa cum laude, uiteraard.
Kolff gaat met zijn kunstnieren op tournee, en is onder de indruk van het onderzoeksklimaat in de VS. Op een dag ziet zijn vrouw hem zitten, in gedachten verzonken, met een stuk worstenvel in zijn handen. ‘Janke’, zegt hij, ‘ik denk dat ik weet hoe ik een kunsthart moet maken.’ Haar antwoord? ‘Oh nee, niet weer.’ Uiteindelijk zal ze van hem scheiden - na zijn pensioen, omdat hij gewoon blijft doorwerken.
Twintig miljoen
In 1950 besluiten de Kolffjes naar Amerika te emigreren. Daar werkt hij mee aan de ontwikkeling van hart-long-machines, een kunsthart, en de productie van kunstnieren in fabrieken. Nierdialyse is nu een routinebehandeling; alleen al die laatste uitvinding heeft, volgens de Nierstichting, twintig miljoen levens gered. Kolff won er allerlei medische prijzen mee. Hij werd vier keer genomineerd voor de Nobelprijs in de geneeskunde, maar die hoogste eer ging aan hem voorbij.
Echt rijk is hij van zijn onderzoek niet geworden. ‘Ik heb veel van mijn eigen geld in research gestoken’, zei hij daarover. ‘Heel veel zeer rijke medici doen dat niet. Die schrijven eerst een subsidieaanvraag om hun onderzoek gefinancierd te krijgen, en dan pas beginnen ze. Als ik het geld niet krijg, doe ik het toch.’
Kolff overlijdt in 2008, drie dagen voor zijn 98ste verjaardag. In de jaren voor zijn dood spreekt hij regelmatig af met journalist Herman Broers, de auteur van De man die miljoenen levens redde. Het boek is een prima biografie: grondig geresearcht en vakkundig opgeschreven. Broers steekt zijn bewondering voor de wetenschapper niet onder stoelen of banken: ‘Het is een bijzondere ervaring om Kolff te zien werken. Hij heeft iets dwangmatigs; een ontembare creatieve geest die gevangen zit in onvermijdelijke vergankelijkheid.’ Maar voor sommige mensen is zulke bewondering ook gewoon op zijn plaats. Bart Braun
Herman Broers
Uitgeverij Balans, 358 blz. € 19,99