Cultuur
Maestro kan onmogelijk 'nee' zeggen
In recordtempo stoomt dirigent Dominic Seldis, bekend van Maestro, een gelegenheidsorkest met studenten klaar. ‘Jullie zijn te langzaam!’
donderdag 18 oktober 2018
Dirigent Dominic Seldis: 'Absolutely terrific!' © Marc de Haan

Door Anoushka Kloosterman De Britse Dominic Seldis (47), contrabassist, woont nu tien jaar in Nederland en verschijnt sindsdien steeds vaker op televisie. Hij is jurylid bij Maestro, waarin BN’ers om de gelijknamige titel strijden door een orkest te dirigeren, en schuift met enige regelmaat aan bij talkshows.

Zijn vrolijke Britsheid doet het goed op tv, maar op de eerste plaats is hij een begaafde contrabas-speler. Hij is aanvoerder van de contrabassen in het Koninklijk Concertgebouworkest, en heeft ook bekende soundtracks op zijn naam staan. Hij speelde in die van Harry Potter, de Oscarwinnende muziek van The English Patient, en nog iconischer, in de James Bond-kraker Goldeneye. Voor wie het (nog) kent: de herkenbare vier eerste tonen – pa-da-pa-dam – worden gespeeld door Seldis.

Maar dit weekend staat hij te dirigeren in een tl-verlichte, raamloze repetitieruimte in het Lipsius, voor een zestigkoppig orkest, te repeteren voor een opvoering van concerten van Tsjaikovski en Bruch, in de Stadsgehoorzaal. Het is een evenement van het T.O.P-orkest (Talent Op Podium), dat (vaak jonge) amateurmusici een podium biedt. Het orkest bestaat onder meer uit leden van het studentorkest Collegium Musicum en (conservatorium-)studenten.

Een van de contrabassisten – zijn ‘one and only’ privéstudent – heeft hem ervoor gestrikt, zegt Seldis. ‘Het ding is: ik vind het onmogelijk om “nee” te zeggen. Everything just seems fun to me.’

Klassieke muziek spelen is topsport: het vergt ijzeren discipline, ontelbaar veel uren oefening, en een flinke bak talent. De concurrentie is daarbij ook nog eens moordend. Als musici al zo’n felbegeerde solo-plek weten te bemachtigen naast zo’n bekende dirigent, is dat daarom vaak verderop in hun carrière.

Zodra Seldis begrijpt dat de repetitie in de krant komt, zegt hij: ‘Oké, ik zal proberen niet zoveel te schelden.’ Dat voornemen gaat snel overboord. Als hij erachter komt dat de vioolsoliste, die haar ingewikkelde solo van Tsjaikovski (Valse-Scherzo op. 34, voor de liefhebber) vlekkeloos opvoert, nog op de middelbare school zit, roept hij verontwaardigd uit: ‘You’re still in fucking high school?’

Salomá Bonnema (17) geeft achteraf toe dat ze ‘eigenlijk nog niet zo goed was voorbereid’. Ze blijkt een andere versie van het stuk bij zich te hebben, waardoor alle begeleidende muziek ook moet worden aangepast. Al snel staat alle bladmuziek vol potloodstrepen, wat tot de nodige verwarring leidt. ‘Zij is de ster’, zegt Seldis. ‘Als zij sneller wil, gaan wij ook sneller. Jullie reageren te langzaam.’ En na een geslaagde poging: ‘Absolutely terrific!’

Meespelen met een solist is een kunst op zich, en meestal speelt een orkest veel langer samen om het te optimaliseren. Concerto’s – ten opzichte van symfonieën – zijn het moeilijkst. ‘Je moet als orkest juist uit de weg gaan, de solist volgen, en zelf een tweede plaats innemen.’

Dit orkest heeft drie weken – vijf á zes volle repetitiedagen in het weekend – om het goed te krijgen. ‘Het is alsof je een kantoor hebt met alleen maar nieuwe mensen dat binnen een week volledig moet functioneren.’ De repetitieperiode is daarom ongelofelijk intensief, zegt hij. ‘Maar ik heb er vertrouwen in.’

Voor hem is dirigent zijn ook redelijk nieuw. Hij doet het steeds vaker, zegt hij, maar blijft bescheiden. ‘Ik zal nooit een Mahler-concert dirigeren. Maar ik hou van concerten die wat laagdrempeliger zijn, voor mensen die normaal niet naar klassieke concerten gaan. Voor mensen die naar Maestro kijken. Het draait om de muziek – goede muziek is gewoon goede muziek.’

Met o.a. Arthur den Haan

(piano) en Salomá Bonnema

(viool).

23 oktober, Stadsgehoorzaal.

€15 (studenten €10)