Wetenschap
Wat van ver komt, is lekker
Celliste Elske Tinbergen promoveert op de geschiedenis van haar eigen instrument. Dat zouden meer muzikanten moeten doen, vindt ze.
donderdag 7 juni 2018
Delfts blauwe tegel uit de zeventiende eeuw.

Door Anoushka Kloosterman In achttiende-eeuws Nederland was er een beroemde Rotterdamse kunstenaarsfamilie, genaamd Magito. Pieter Magito was een befaamd koorddanser, die op hoogbejaarde leeftijd nog op het slappe koord stond. Hij staat bekend als de allereerste circusdirecteur van Nederland.

Zijn broer, Alexis Magito, reisde als cellist door Nederland. Maar waar Pieters leven vrij goed gedocumenteerd is, is er over Alexis ‘bijna niets bekend’, vertelt Elske Tinbergen (45). ‘Behalve dat werd gezegd dat hij Italiaan is. Dat was helemaal niet zo: hij komt uit Duinkerke, en zijn opa was naar ‘de Noordelijke Nederlanden’ gekomen. Vanuit daar heeft die familie zich over het hele land verspreid.’

Maar in de achttiende eeuw was ook Alexis bekend. ‘Ik heb krantenbeschrijvingen gevonden van concerten van Groningen tot Maastricht en Utrecht. Hij heeft ook aan de Leidse universiteit gestudeerd. En hij graveerde muziek. Hij heeft de Concerti Amonici van Unico van Wassenaer gegraveerd, zeer bekende muziek uit Nederland, binnen de barokwereld in ieder geval. Buitenlandse componisten kwamen bij hem op bezoek om hun nieuwste composities te laten graveren, zodat die uitgegeven konden worden.’

De geschiedenis van je instrument onderzoeken, dat zouden musici vaker moeten doen, denkt Tinbergen. Ze is celliste, en barokcelliste. Dat het bij haar een promotie werd, noemt ze toeval. Na het conservatorium volgde ze college over muziekgeschiedenis, en haar scriptieonderwerp ‘werd steeds groter’.

‘Veel boeken over de geschiedenis van de cello gaan over Frankrijk en Italië. Er is misschien een paragraafje over Nederland, maar dat lijkt verder niet zo belangrijk. Tegelijkertijd zijn veel illustraties wél uit Nederland. Dan denk je: dat kan toch niet? Dat is gewoon niet mogelijk. Ik heb één of twee boeken in het Nederlands gelezen over de cello - meer zijn er niet - en ook daarin wordt met geen woord gerept over de Nederlander. Dat vind ik wel frappant. Maar wel dus die illustraties.’

Ze documenteerde ze de geschiedenis voornamelijk aan de hand van afbeeldingen, gevonden muziek en oude instrumenten. Ze verzamelde 850 plaatjes uit de zeventiende en achttiende eeuw waarop de cello werd bespeeld. Van gravures en schilderijen, tot Delfts blauwe tegeltjes en keramiek. Haar conclusie: er gebeurde hier genoeg op cellogebied. Die verborgen gebleven geschiedenis heeft ze nu geboekstaafd.

Waarom was er zo weinig over te vinden? De Nederlandse schrijvers hadden meer interesse in wat er in het buitenland gebeurde, denkt Tinbergen: ‘Het is misschien wat negatief, maar “de Nederlander” is meer geïnteresseerd in wat van ver komt. Want: wat van ver komt, is lekker. Ik heb het idee dat dit ook voor de muziekgeschiedenis, en die van de cello, geldt. En dat is onterecht, zo blijkt uit mijn onderzoek.’

Dat ze celliste is, heeft het onderzoek geholpen. ‘Een musicoloog had een deel kunnen doen, maar je moet de vondsten ook op waarde kunnen schatten. Je moet dingen kunnen uitproberen. Iedereen die noten kan lezen, kan zien wat de toonomvang van een muziekstuk is. Maar als je het instrument niet speelt, kan je niet beoordelen of iets überhaupt speelbaar is op de cello, en in tweede instantie of iets lekker ligt.’

Het heeft haar ook nieuwe technieken opgeleverd. ‘We gebruiken onze rechterhand om de stok te bewegen’, legt ze uit. ‘Dat doet men al honderden jaren bovenhands. Maar op de afbeeldingen zag ik vaak cellisten onderhands spelen. Dat ben ik gaan uitproberen. Het geeft een ander geluid, en bepaalde articulaties kan je wel of niet spelen. Dat heeft me wel beïnvloed.’

Elske Tinbergen verdedigt haar proefschrift op 13 juni. De avond ervoor treedt ze  op in de Lutherse Kerk in Utrecht, met o.a. een sonate van Alexis Magito, 20,00 u.