Achtergrond
Voor
Het Rijksmuseum van Oudheden bestaat tweehonderd jaar. Mare kreeg toegang tot het verborgen hart van het museum en vond dozen met mummiehoofden, kasten met stokoude sandalen en leerde hoe je het beste papier vretende zilvervisjes om zeep kunt helpen.
donderdag 31 mei 2018
Portret van Livia, de vrouw van Augustus, de eerste Romeinse keizer. De camee ligt in het depot van het RMO © Marc de Haan

Door Vincent Bongers Pieter ter Keurs, hoofd afdeling collecties en onderzoek van het Rijksmuseum van Oudheden, draait aan een wiel en een dikke schuifdeur gaat open. Hij loopt een kleine kamer in waar zo’n zelfde deur wacht. Geluidloos glijdt ook die open. Koele lucht stroomt naar buiten. ‘Het is aanmerkelijk frisser in het depot dan in de rest van het museum’, zegt Ter Keurs. ‘De luchtvochtigheid en de temperatuur moeten constant zijn om de materialen goed te kunnen bewaren. Als er een afwijking is, meldt het systeem dat meteen en krijg ik dat door op mijn telefoon. Dan kan ik meteen ingrijpen.’

Aan één kant van het magazijn staan Egyptische grafkisten met daarop hiërogliefen en schilderingen. Op een van de grafkisten is een gigantische mestkever afgebeeld. ‘Je moet wel oppassen met wat er op de kisten staat. Sommige hiërogliefen zijn er vroeger bij restoratiewerkzaamheden opgezet door mensen die het schrift helemaal niet konden lezen. Die afbeeldingen zijn dus gewoon fantasie.

‘Op de doodskist staat de naam van de persoon die er in lag. Met een scan kun je zien dat er vaak nog een naam onder zit. Die kisten zijn dus hergebruikt. Fascinerend.’

Ter Keurs trekt een grote la in een archiefkast open, die gevuld is met schoeisel. ‘Vierduizend jaar oude sandalen. Die lenen we vrijwel nooit uit. Als je ze aanraakt vallen ze waarschijnlijk ook uit elkaar.’

Uitgepakte mummie

Wat vroeger in de sarcofagen lag, wordt bewaard aan de andere kant van het depot. Ter Keurs, die ook bijzonder hoogleraar is aan de Universiteit Leiden, loopt naar een grote roterende kast. Op de metalen schappen staan zwarte plastic platen in de vorm van een grafkist. Daarop liggen bruine objecten die vaagjes aan de menselijke vorm doen denken. Hij draait aan het wiel van de kast en de details van de bruine pakketten worden zichtbaar. 

‘Dit is een half uitgepakte mummie. Hier is mee geklooid, waarschijnlijk in het begin van de negentiende eeuw.’ Een deel van de wikkels is weg, het is alsof de stof is aangevreten. Gele tanden glanzen in het licht. ‘Ook een groot deel van de schedel is zichtbaar. Deze mummie tonen we nooit. Dan word je een griezelmuseum. Sommige mensen vinden dat overdreven, maar ik zou het ethisch niet juist vinden. Dit zijn onze voorouders. Ik denk dat een bezoeker het ook niet leuk zou vinden als hij zijn overgrootvader in een vitrine aantreft. We tonen wel mummies, maar op een respectvolle wijze. Ze liggen op een aparte, donkere gang.’

Overigens zaten er heel vaak geen mummies in sarcofagen. ‘Die zijn dan vergaan. Er werd vroeger ook veel door elkaar gegooid. Dan kwam de mummie in een verkeerde kist terecht. Als er wel menselijke resten zijn, dan haal je die altijd uit de sarcofaag. Want je moet de vochthuishouding goed onder controle hebben, anders ontstaat er schimmel.’

Onder de deels opengemaakte mummie ligt een veel kleiner exemplaar. ‘Dat is een kind’, zegt de conservator. Hij wijst naar enkele kartonnen dozen. ‘Daar zitten hoofden in. Vroeger lagen die los, nu doen we ze keurig in een doos.’ 

Kwaaie bosgod

In het kantoorcomplex van het museum zit nog een depot. Vlak voor de ingang staat een bronzen beeld van een man. Ter Keurs wijst op diens vreemde oren. ‘Kijk, ze zijn puntig. Dit is een satyr: een kwaaie bosgod uit de Grieks mythologie die de mensen steeds dwars zat.’ 

Even verderop staat een rijtje mini-satyrs opgesteld. Naast het legertje kwelgeesten liggen briefjes. ‘Blijkbaar is er iemand bezig met onderzoek. Laten we naar binnen gaan.’

Bliep bliep. Nadat Ter Keurs een aantal handelingen heeft verricht schiet de toegangsdeur van het slot. Het magazijn is goed beveiligd. Het museum wil liever niet dat Mare opschrijft welke maatregelen zijn genomen om de duizenden voorwerpen te beschermen. Ook mogen er geen foto’s in het depot worden genomen. ‘We willen niet dat er afbeeldingen op het internet rond gaan zwerven.’ 

Afschrikwekkende koppen

De tl-buizen in de opslagruimte floepen aan en schijnen op een groot aantal angstaanjagende stenen tronies met wijd opengesperde ogen en schreeuwende muilen. ‘Dit soort afschrikwekkende koppen zag je ook wel op Romeinse harnassen. Ze waren bedoeld om het kwaad af te weren en de vijand bang te maken.’

Wandelend langs de verborgen collectie strooit Ter Keurs met verwijzingen. ‘Dit zijn Griekse vazen, ze lagen in Etruskisch graven op een landgoed in Italië van Lucien Bonaparte, inderdaad de broer van Napoleon.’ Hij loopt snel verder. ‘Dit zijn objecten verzameld door Jean Emile Humbert, de ontdekker van het oude Carthago, en een agent van de eerste directeur van het museum, Caspar Reuvens, die ook hoogleraar archeologie aan de Universiteit Leiden was.’

Er zijn zeer curieuze voorwerpen te vinden. Zo liggen er stenen vrouwenborsten, met daarnaast twee losse handen, ook van steen. ‘Dit soort objecten werden speciaal gemaakt voor medische doeleinden. Ze werden gebruikt om op rituele wijze ziekten uit te bannen.’

Ter Keurs staat alweer bij een enorme ladekast gevuld met zo’n honderd stokoude stenen olielampjes. ‘Dit is allemaal Romeins en wordt nooit tentoongesteld. Het ziet er niet spectaculair uit, maar voor onderzoek is het natuurlijk cruciaal.’

Meer dan honderdduizend objecten

‘We kunnen hoogstens vijf procent van alle objecten laten zien’, zegt Heikki Pauts, registrator van het Rijksmuseum van Oudheden. ‘Als we alles willen tonen dan hebben we een gebouw nodig dat loopt van de Houtstraat tot aan de Breestraat. We hebben meer dan honderdduizend afzonderlijke objecten. En daaronder vallen bijvoorbeeld ook elfduizend dozen vol met scherven. Elke doos is een object. We hebben onvoorstelbaar veel materiaal. 

‘Ons grootste depot zit niet hier maar in de Raamsteeg, het oude pand van museum Naturalis. Daar staan al die dozen bijvoorbeeld. En heel veel keramiek. Als je daar de kasten opentrekt dan zie je alleen maar potten, potten en nog meer potten. In dit depot komen we maar een paar keer per jaar.’

Zelfs de kantine van het kantoor dient als opslagplaats. Veel van wat het museum snel even kwijt moet, komt hier terecht. Er staan pallets vol kisten waarin objecten zitten. Delen van de aankleding van een vorige expositie zijn op karren gezet en wachten op verder vervoer. 

Heden en verleden lopen er door elkaar. Naast de Cup A Soup-machine en de Coca Cola-automaat staat een enorme brok steen waarin hiërogliefen zijn uitgebeiteld. ‘Een Egyptische stele’, legt Pauts uit. ‘Ik schat dat het zo’n 400 a 500 kilo weegt. Ik weet eigenlijk niet waarom dat tablet hier is terecht gekomen, maar laat maar lekker staan. Verplaatsen doe je alleen als het echt nodig is. Elke keer dat je het vervoert, loop je het risico dat je het een beetje beschadigt.’ En als het niet anders kan? ‘Dan huren we een specialistisch bedrijf in. Ze hebben bijvoorbeeld een mini-kraan om het object op te hijsen. Vroeger werd zo’n steen gewoon door een aantal sterke mannen onder de arm genomen.’

Voor het Egyptische gevaarte staat een witte bak die sterk doet denken aan een vrieskist. Pauts: ‘Dat is het ook, maar dan niet om snel biertjes mee te koelen. In oud organisch materiaal, textiel bijvoorbeeld, kunnen beestjes zitten. En in archiefmateriaal kruipen soms zilvervisjes rond die het papier opvreten. Door het materiaal te bevriezen, kom je van ze af. Het is een huis-tuin-en-keukenmethode om beestjes te doden.’

De zeven onbekende schatten

Bloemenkrans gevonden op een mummie uit de Egyptische oudheid

Ter Keurs: ‘Het museum speelt al heel vroeg een grote rol in de egyptologie. De resten van de bladeren en bloemen van karwij en Nijlacacia zitten nog in de negentiende-eeuwse frames. Als het materiaal niet is aangetast, laat je het gewoon in de oude lijst zitten. Die blaadjes zijn natuurlijk heel fragiel. Het is vaak slechter als je dingen gaat veranderen. Je associeert Egypte met woestijn, maar er waren uitgebreide tuinen waar planten en bloemen stonden die voor rituelen werden gebruikt. Mummies werden bedekt met bladeren. Je toonde je macht, je status, door te laten zien dat je al dat moois kon laten groeien en bloeien. De resten zijn geen esthetische topstukken, maar bloemen waren geweldig belangrijk in het Oude Egypte.’

Prehistorisch scheermes

‘Dit is een prehistorisch scheermes, gevonden in Denemarken’, zegt Pauts. ‘Het komt uit de collectie van de afdeling Oud Europa. Dat is een beetje een vergeten verzameling. De laatste vijftig jaar heeft die collectie voornamelijk alleen maar in het depot gelegen. Op het brons van het mes is een schip gegraveerd.’ Ter Keurs: ‘In het museum in Kopenhagen hebben ze veel van dit soort voorwerpen in de vitrine liggen. Ze worden meestal in graven gevonden. Ik vermoed dat ze gebruikt werden om de doden te scheren voordat ze begraven werden. Het lichaam moest schoon naar het hiernamaals toe.’

Romeins paardentuig

‘Dit stuk, waarschijnlijk een deel van een paardentuig, is in 1895 opgebaggerd uit de Rijn’, zegt Ter Keurs. ‘Als er ergens iets Romeins wordt gevonden is dat heel belangrijk voor de regio. Overal wil men ineens benadrukken dat op hun land óók Romeinen zijn geweest. Het heeft iets mythisch. Andere perioden sneeuwen dan heel vaak een beetje onder. Als zo’n paardentuig niet Romeins is, dan zeggen mensen al snel: “Wat saai.” Je hoort ook best vaak de omschrijving “de donkere Middeleeuwen”, maar die periode was helemaal niet zo donker. Het leven werd niet primitief toen het Romeinse Rijk instortte.'

Romeins vrouwenkopje van acht centimeter groot

Het puntje van de neus van de vrouw is afgebroken en er zit wat bruine en gele aanslag in het witte marmer. Maar wat vooral opvalt is de diadeem en het haar. Pauts: ‘Het is zo gedetailleerd. Ongelooflijk’, Ter Keurs: ‘Dit beeldje kom uit de verzameling Van Papenbroek, een heel belangrijke verzameling voor het museum. Gerard van Papenbroek, die in Leiden had gestudeerd, liet zijn collectie na aan de universiteit. Deze verzameling is met nog wat andere collecties in 1818 door Caspar Reuvens samengebracht: het begin van het museum.’

Dubbelflesje gevonden in het Nabije Oosten

‘We hebben heel veel glas, maar dit fraaie object geeft een mooi beeld hoe sommige handelaars in de negentiende eeuw werkten’, legt Ter Keurs uit. ‘Jean Farah was een handelaar die in Libanon woonde. Hij benaderde constant en op bijna irritante wijze directeur Willem Pleyte met de vraag of hij geen stukken van hem wilde kopen. De directeur was het op een moment gewoon zat, maar de brutale Farah bleef gewoon kratten sturen. Pleyte koesterde ook de nodige argwaan jegens Farah. Hij was er niet zeker van of al die aangeboden objecten wel legaal verkregen waren. Uiteindelijk maakt de volgende directeur Holwerda een einde aan de relatie met de handelaar in Libanon.'

Portret van Livia

‘Dit is een camee: gesneden stenen’, zegt Ter Keurs. ‘In dit geval sardonyx. Het stelt Livia voor, de vrouw van Augustus, de eerste Romeinse keizer. Deze dame was een intrigante van de bovenste plank en waarschijnlijk gifmengster. Een ongelooflijk machtige vrouw. Het stuk dateert uit de eerste eeuw na Christus, de tijd van Augustus dus. We dachten eerst dat het van een paar eeuwen later was. Je hebt best kans dat het van haarzelf is geweest. Of van iemand in de kringen om haar heen. Het is een voorwerp dat je eigenlijk wil aanraken. Het voelen, om zo dichter bij die tijd te komen.’

Foto van Etruskische askist

Pauts: ‘Dit is een stuk dat het museum zelf als onderwerp heeft. Het is een foto gemaakt in 1873 door de Leidse fotograaf Jan Goedeljee.’ Het laat een deel van de opstelling zien van toen het museum nog in de Breestraat was gevestigd. Ter Keurs: ‘Interieurfoto’s uit die tijd zijn vrij zeldzaam. Foto’s werden vaak niet gebruikt vanwege de gebrekkige kwaliteit. Objecten werden getekend. Er is lang gedebatteerd of fotografie wel geschikt is als documentatiemiddel. Door zelf goed te kijken en na te tekenen zie je veel meer dan op een doorsnee foto. We laten trouwens nog steeds dingen tekenen. Onlangs nog het topstuk Het Zwaard van Ommerschans, dat we vorig jaar hebben aangekocht. Ik was er laatst bij toen de tekenaar bezig was, dan zie je nuances die je eerst helemaal niet waren opgevallen. Dat is echt heel frappant.’ 

Foto's Marc de Haan

Rijksmuseum van Oudheden