Columns & opinie
Column: Het grote piramidespel
donderdag 17 mei 2018

Ik ben nu ongeveer twee jaar geleden gepromoveerd, en een jaar geleden begonnen als universitair docent. Tijd om de balans op te maken.

Ten eerste, onderwijs. Het ging me als promovendus altijd goed af. Gastcolleges geven, papers nakijken, dat soort dingen. Dus toen ik dit jaar tot coördinator van een vak werd gebombardeerd was ik opgetogen. Immers, hoeveel moeilijker kan dat zijn?

Een paar jaar geleden beschreef ik in een column hoe het voelde om te promoveren. Een GIFje, natuurlijk, van een kitten die verdwaasd aan de rand van een bed hangt, niet snappende dat z’n kleine nageltjes vast zitten in het dekbed.

Oh, hoe onschuldig was de promoverende ik. Die eerste ochtend dat ik college gaf voor het vak dat ik coördineer, was ik geen onschuldige kitten meer. Nee, ik stond daar als een Franse soldaat aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog: fris, fruitig en in een felgekleurd uniform, denkende dat je een glorieuze overwinning tegemoet gaat. Om zes weken later volledig shell shocked uit de modder te kruipen.

En dan na afloop natuurlijk de beruchte evaluatieformulieren. Het vak kreeg gemiddeld een 5.6, met als laagste cijfer een 2 en als hoogste cijfer een 8 (voor de statistici onder ons: een standaarddeviatie van 1.7). Commentaar van een van de studenten bij de vraag hoe het vak verbeterd kan worden: ‘Give Benjamin a course in didactics.

Het helpt natuurlijk niet dat je door de faculteit voor de leeuwen wordt geworpen. Je krijgt even een BKO-gesprekje (basiskwalificatie onderwijs) waarin ze wat algemene tips geven en je vragen een dossier bij te houden. Je krijgt je BKO-certificaat niet op basis van je daadwerkelijke lesgeefkwaliteiten, maar wat je zelf in je dossier zet.

Enfin, genoeg over onderwijs. Geen onverdeeld succes.

Door naar onderzoek. Want dat is waar je carrière als wetenschapper uiteindelijk om draait. Iedereen heeft een tijdelijk contract. Bij je functioneringsgesprek komt dat onderzoek uitgebreid aan bod. Lesgeven is het corvee dat je er verplicht naast moet doen. Hoe erg is het? Een collega uit Wageningen vertelde me dat ze een prijs had gekregen voor het geven van excellent onderwijs. De eerste gedachte die onwillekeurig bij mij opkwam, was dat als ze zo veel tijd aan onderwijs besteedt, ze het nooit tot professor zou schoppen.

Papers publiceren, andere wetenschappers zo ver krijgen naar je papers te refereren, prestigieuze beurzen pogen binnen te halen, meer papers publiceren. Dat is waar het om draait. Vervolgens papers schrijven met collega’s van andere universiteiten. Onderzoeksconsortia vormen met minimaal twee Europese universiteiten en één MKB-bedrijf. Met die consortia inschrijven op Europees onderzoeksgeld. Daarmee promovendi aannemen. Die weer papers gaan schrijven.

En zo begint het grote piramidespel. Onze hoogleraar heeft een project binnengehaald waarmee ik mensen mag aannemen. In plaats van zelf twee papers per jaar te schrijven, verschijnen er hopelijk binnenkort een stuk of zes waarin ik als tweede of derde auteur word vermeld. Maar dat betekent coördineren, budgetten beheren en verantwoording afleggen. Ik heb relatief veel onderzoekstijd, maar nauwelijks meer tijd voor onderzoek. En dan zit ik pas halverwege de piramide.

Het is makkelijk om er cynisch over te schrijven. Maar zou ik volgend jaar liever in het bedrijfsleven gaan zitten? Nee. Het blijft prachtig dat ik gewoon nieuwsgierig in de wereld kan rondkijken, door het ‘onderzoeksvraag’ te noemen mijn eigen interesses kan najagen.

Wat wil ik het liefste in het komende jaar bereiken, vroeg een vriend gisteren aan mij. Aan mijn piramide bouwen, een monument voor de wetenschap. En toch ook maar een poging doen die 5.6 naar een onverdeelde voldoende op te krikken.

Benjamin Sprecher is universitair docent bij het Centrum voor Milieuwetenschappen