Wetenschap
Hij kan naar Zuid-Europa
Ja, wij mensen brengen de natuur enorme schade toe. Maar dat is niet het hele verhaal, betoogt bioloog Chris D. Thomas in zijn boek Erfgenamen van de aarde. Dinsdag geeft hij een lezing in Naturalis.
donderdag 22 maart 2018
Helicoptertransport van een neushoorn. ‘In Europa hebben onze voorouders de neushoorns uitgeroeid. We zouden hun nog levende naaste verwanten kunnen uitzetten.’

Zo’n 251 miljoen jaar geleden kreeg het leven op aarde ongelofelijk op z’n falie. Hoe dat gebeurde, daarover zijn geologen het niet helemaal eens (enorme vulkaanuitbarstingen en een klimaat dat daarna op hol sloeg?). Maar wél over de impact: van alle fossiele soorten vóór de gebeurtenis was er na afloop nog maar een fractie over. In zee stierf 96 procent van alle soorten uit, van de gewervelde dieren op het land verdween 70 procent. Complete diergroepen, waaronder de laatste trilobieten, verdwenen voorgoed van deze planeet.

Het einde van het geologische tijdperk dat we het Perm noemen was de derde grote uitstervensgolf op aarde, en de grootste ooit. Uitstervingsgolf nummer vijf, die 66 miljoen jaar geleden een einde maakte aan de dinosauriërs, viel hiermee vergeleken reuze mee.

Als mensheid halen we het vooralsnog niet bij het Perm-einde of de reusachtige meteoriet die het einde van het Krijt inluidde. Maar we zijn ook nog niet klaar. Overal waar we ons lieten zien op aarde, roeiden we soorten uit. Door ze op te eten of hun leefgebied te vernietigen (zie ook: Eerlijk delen met de dieren). Door nieuwe soorten te introduceren die de plaatselijke flora en fauna opvraten of wegconcurreerden. Hoe groot de gevolgen van door mensen veroorzaakte klimaatverandering zullen zijn, laat zich nu nog moeilijk inschatten, maar één ding is zeker: zelfs als we onze uitstoot beperken, zijn we voorlopig nog niet klaar met opwarmen. Volgens wetenschapsjournaliste Elisabeth Kolbert is het goed denkbaar dat deze eeuw nog eens twintig tot vijftig procent van alle soorten zal uitsterven. Wij zijn een natuurramp van de eerste orde. Zoals zij het noemt: Het zesde uitsterven.

Kettingzagen

U weet dat al. U weet van de dodo, en Stellers zeekoe, en de Tasmaanse tijger, en misschien ook wel van Toughie de boomkikker, Qiqi de rivierdolfijn en Sudan de neushoorn, die deze eeuw overleden in gevangenschap, de laatsten van hun soort. Vrijwel elke natuurfilm ooit eindigt met beelden van bleek koraal en kettingzagen, en de sombere stem van een beroemdheid die uitlegt dat het einde naakt, voor al het moois in het voorgaande uur.

Tegenover al dat droevige nieuws staat maar heel af en toe een optimistischer verhaal. Hoogleraar natuurbeschermingsbiologie Chris D. Thomas heeft er wel een. Zijn boek Inheritors of the Earth is net uit in het Nederlands; komende dinsdag vertelt hij erover bij Naturalis.

Thomas spreekt niet tegen dat er wereldwijd soorten verdwijnen. Hij waarschuwt zelfs nadrukkelijk dat zijn boek niet gebruikt mag worden om uitsterven te bagatelliseren, en dat we zeker ons best moeten doen om zoveel mogelijk soorten te behouden. De biodiversiteit op aarde neemt af, en dat doet hem verdriet.

Er is echter iets raars aan de hand met biodiversiteit. Het aantal soorten op aarde daalt, al is niet helemaal duidelijk hoe snel precies. Maar het aantal soorten in een bepaald gebied, zoals Nederland of het Verenigd Koninkrijk, stijgt juist. Onze huidige landbouw en industrie zijn zo efficiënt dat we niet meer hoeven te jagen, en dus krabbelen de populaties walvissen en bevers op, en loopt er zelfs in Nederland af en toe een wolf rond. Nog belangrijker zijn de nieuwkomers. In Leiden en Den Haag vliegen halsbandparkieten rond die er in de jaren zestig nog niet waren; het lijkt er niet op dat zij andere soorten verdreven hebben. Soort erbij, dus.

McBiodiversity

Biologen houden niet zo van die gelukszoekende buitenlanders. Faunavervalsing, noemen ze dat. Of, cynischer, McBiodiversity: overal op de planeet hetzelfde aanbod van dezelfde planten en dezelfde beesten. Dat is niet aardig naar die soorten toe, beargumenteert Thomas: als je de gevolgen van de mens berekent, moet je niet alleen de verliezen tellen, maar ook de successen. En vrijwel altijd verovert zo’n nieuwkomer een plekje zonder iets anders uit te roeien, zoals de halsbandparkieten. In het Zwitserse Lago Maggiore, dat Thomas als voorbeeld noemt, is een derde van alle vissoorten exotisch, zonder dat er één endemische soort verdween.

In het slothoofdstuk speculeert Thomas zelfs over het actief helpen van dieren die vanwege klimaatverandering uit hun oorspronkelijke gebied trekken. ‘In Europa ontbreekt het aan neushoorns, nijlpaarden en olifanten, omdat onze voorouders die hebben gedood. We zouden hun nog levende naaste verwanten kunnen uitzetten. Het met struikgewas begroeide gebied rond de Middellandse Zee zou het toevluchtsoord van de Afrikaanse zwarte neushoorn kunnen worden, terwijl nijlpaarden uit Afrika onbedreigd zouden kunnen voorkomen naast de paarden en stieren van de Franse Camargue. We kunnen overwegen nieuwe ecosystemen en biologische gemeenschappen op te zetten, geïnspireerd door het verleden, maar niet erdoor beperkt.’

Soms ontstaat er zelfs iets nieuws, doordat twee soorten met elkaar kruisen en het resultaat het vooral met andere hybrides doet. De gewone huismus kwam uit Azië met de eerste boeren mee richting Europa, en kruiste daar met de Spaanse mus tot de Italiaanse mus, die biologen als een nieuwe soort beschouwen.

Thomas heeft een punt, en er is al zoveel naargeestig nieuws over de natuur dat zijn boek welkom tegenwicht biedt. Erfgenamen van de aarde is genuanceerd, doordacht en goed onderbouwd.

‘Doordat we de wereld in een mondiale archipel hebben veranderd, hebben we processen in gang gezet die de diversiteit op aarde op de lange termijn eerder zullen vergroten dan verkleinen’, schrijft hij. ‘Als de mens vandaag van de aardbodem zou verdwijnen, schat ik dat het aantal soorten over een miljoen jaar ongeveer zal zijn verdubbeld.’ Daar heb je als gewone sterveling, met een levensverwachting van minder dan een miljoen jaar, niet zoveel aan. Maar het geeft toch hoop: Net zoals de natuur zich herstelde van het Perm-vulkanisme en de Krijt-meteoriet, zo zal zij ook het mensentijdperk overleven. 

Bart Braun

Bij pessimistische boeken of documentaires is meestal duidelijk wat de maker wil: meer bescherming voor koraalriffen, neushoorns of wat dan ook. Welke acties moet de mensheid volgens u ondernemen?

‘Ik ben optimistisch over sommige dingen, en pessimistisch over andere. Als wetenschapper zie ik het als mijn voornaamste taak om informatie te geven.

 ‘Als ik naar het bewijs kijk, zie ik dat pessismistische beschrijvingen van de natuur niet altijd juist zijn. Hoewel sommige soorten bedreigd zijn, en indien mogelijk beschermd zouden moeten worden, zijn er heel veel andere soorten die succes hebben in onze moderne wereld.

‘Mijn boek geeft zowel wetenschappelijk bewijs voor als een filosofische benadering van een veranderende aarde. Het is echter geen blauwdruk die vertelt wat we in elke afzonderlijke situatie moeten doen. 

‘Er zijn zoveel specifieke uitdagingen in verschillende delen van de wereld, dat er niet één oplossing is die overal gaat werken. De biologische wereld is niet onherstelbaar uit elkaar aan het vallen, maar er zijn meer dan genoeg uitdagingen die we moeten aangaan.

‘Tegen beleidsmakers zou ik zeggen dat alle ecologische en evolutionaire processen op aarde dynamisch zijn. Verandering is niet synoniem met verlies. Het is dus net zo legitiem om in te zetten op toekomstige biodiversiteitswinst, als op het bestrijden van verlies. Doe het allebei, maar geef geen grote sommen geld uit om dingen te behouden, puur uit nostalgische overwegingen.

U spreekt over winst en verlies, maar is zo’n boekhouders-benadering van biodiversiteit wel zinnig? Als de Baiji-dolfijn uitsterft in de Yangtze, en er komen watersla en slangenkopvissen voor terug, is dat dan “winst”?

‘Ik vind het ook jammer dat die dolfijn verdween, maar dat is niet de schuld van de watersla of de slangenkopvis, maar van vervuiling, jacht en botsingen met boten.

‘Uiteraard zijn niet alle soorten equivalent. Het wordt een sociale beslissing hoeveel moeite we bereid zijn te steken in het beschermen van elke soort. Daarom vergelijk ik de verliezen van vogelsoorten met de komst van andere vogelsoorten, planten met planten, enzovoort. Niet omdat alle soorten gelijkwaardig zijn, maar om te laten zien dat sommige van onze aannames over hoe de natuur verandert niet helemaal kloppen. Met betere informatie kunnen we nog steeds dezelfde beslissingen nemen, maar in elk geval bewuster.’

In de ‘wereldwijde archipel’ waarin alle ‘eilanden’ dicht bij elkaar staan en biologisch uitwisselen, kan iets wat goed is voor sommige soorten slecht zijn voor mensen. Australische Eucalyptus-bomen helpen Californische vlinders, maar veroorzaken door hun extreme brandbaarheid ook enorme bosbranden.

‘Met sommige soorten is het makkelijk samenwonen, en andere zijn moeilijk. Dat is zowel waar voor de soorten die we nu als inheems beschouwen, als voor recentere import.

‘Eucalyptus is inderdaad brandbaar, maar de meeste plaatselijke vegetatie is dat ook – de plaatselijke Monterey-den produceert zelfs dennenappels die alleen open gaan bij brand, en die het vuur dus zelfs nodig heeft. Niet de buitenlandse planten, maar de mensen zijn het probleem. Die plaatsen eucalyptusbomen direct naast hun huis, of hun huis vlakbij een eucalyptus-plantage. Dat probleem van slechte planning was er ook als er dennenbomen zouden staan.’

Chris D. Thomas

Nieuw Amsterdam, 320 blz. € 24,99

Lezing: dinsdag 27 maart, 15:00