Achtergrond
De stad is springlevend
De natuur kan zich steeds beter aanpassen aan het leven in de stad, schrijft Menno Schilthuizen in zijn nieuwe boek Darwin Comes to Town. Spreeuwen krijgen ronde vleugels om poezen en auto’s te ontwijken en DNA van muggen kan per metrolijn verschillen. Het zou zomaar kunnen dat de meeste mensen nauwelijks oog hebben voor de natuur om hen heen. Dat je jarenlang in de stad woont zonder in de gaten te hebben hoeveel verschillende soorten vogels daar leven. Dat je oprecht verrast bent als je hoort van rivierkreeftjes op straat, ijsvogeltjes in het park, of het feit dat de grootste ringslangenpopulatie van Nederland niet in een afgelegen Nationaal Park woont, maar in Amsterdam. Niks om je voor te schamen.
Bart Braun
woensdag 21 februari 2018
In Zandvoort klagen bewoners over herten die op klaarlichte dag in hun tuinen komen grazen. © Arie Kievit

Maar de stad? Was dat geen stinkende woestijn van steen? Ten dele wel, tot grote vreugde van de soorten die van nature voorkomen in steenwoestijnen, zoals muurvarens en duiven. En met de leegstaande fabriekshallen, de tuinen, begraafplaatsen en parken erbij is het ook een afwisselende ecologische legpuzzel, met allemaal kleine niches voor allemaal verschillende planten en dieren.

Er is steeds meer stadsnatuur, schrijft de Leidse bioloog Menno Schilthuizen in zijn nieuwe boek Darwin Comes to Town , en die is steeds beter aangepast aan de steden en de mensen die er wonen.

Parkieten

Aan de ene kant is de stad groter geworden, is er meer aandacht voor groen en slepen mensen overal al dan niet bewust dier- en plantensoorten heen die zo meer kans maken om een nieuw plekje te vinden. Exotische planten in tuinen en daarbuiten, halsbandparkieten, ratten en duiven. Aan de andere kant is de ruimte om de steden heen juist steeds minder natuurlijkvriendelijk geworden, dankzij steeds intensievere landbouw en veehouderij.

Dus zetten steeds meer soorten zich over hun mensenangst heen, om mee te profiteren van de menselijke welvaart. Vossen vreten van ons afval, vogels bouwen hun nesten met tie-wraps, prikkeldraad en soms zelfs sigarettenpeuken – die vermoedelijk helpen om parasieten uit het nest te houden. Waterdieren vinden nieuwe woonplekken in grachten en vijvers, en zoutminnende planten die normaal alleen langs de kust groeien, kunnen nu terecht langs onze met pekel bestrooide wegen.

Het heeft niet allemaal de soortenrijkdom en oogstrelendheid van de jungles en bergen op Borneo waar Schilthuizen ook onderzoek doet, natuurlijk. Maar, zo schrijft hij: ‘Hoe biologisch armoedig de stedelijke ecosystemen ook zijn, het zijn wel echt ecosystemen met echte organismen in echte voedselketens, waar echte ecologie en echte evolutie plaatsvinden.’

Darwin dacht nog dat evolutie zo geleidelijk verliep dat er op de menselijke schaal niets van te merken valt, maar de druk op de stadsnatuur is hoog, en de biologische methodes om sporen van evolutie te vinden zijn ook een stuk preciezer. Hij had vermoedelijk niet doorgehad dat de muizen in verschillende parken van New York aparte populaties vormen, van elkaar gescheiden door autowegen.

Underground

De muggen in de Londense Underground verschillen dusdanig van elkaar dat een geneticus aan hun DNA kan zien in welke metrolijn ze woonden. Twee planten van dezelfde soort zien er misschien hetzelfde uit, maar de variant in de vrije natuur heeft minder genen aanstaan die helpen om de zware metalen in de bodem te overleven.

Soms zijn de verschillen wel gewoon te zien. Stadsduiven gebruiken zwarte veren als hun manier om van zware metalen af te komen. Stadshagedissen krijgen ribbeliger voetjes dan hun soortgenoten in het bos, zodat ze beter tegen muren op kunnen klimmen. Spinnensoorten die normaal in het donker wonen, bouwen hun nesten nu bij lampen omdat insecten daarop afkomen. Amerikaanse spreeuwen krijgen kortere, rondere vleugels zodat ze wendbaarder zijn – belangrijk bij het ontwijken van auto’s en poezen.

Net als in zijn vorige boeken The Loom of Life (over ecologie) en Nature’s Nether Regions (over seks) is Schilthuizen niet bang om de lezer wat pittiger biologie voor te schotelen: de verhalen over transposons (‘springende genen’) en epigenetische veranderingen (wel van invloed op de genen, maar niet op de DNA-volgorde) gaan een stap verder dan de biologielessen van de middelbare school. Ze dienen echter ook een duidelijk doel, en zijn helder genoeg opgeschreven om de lezer bij de les te houden.

Soortbehoud

Steden zijn krachtige aanjagers van evolutie, maar Schilthuizen benadrukt het belang van niet-stedelijke natuurgebieden voor soortbehoud. Soorten die van nature al makkelijk resistent konden worden tegen gif hebben een voordeel, en soorten die niet te gevoelig zijn voor inteelt. Een buitensporig groot gedeelte van de stadsvogels is een zaadeter, omdat mensen ook veel plantenzaden eten. Voor heel veel andere soorten is het stadsleven helemaal niet zo’n evolutiebiologisch feestje.

‘Voor elke succesvolle stadssoort zijn er tientallen anderen die zich niet aan het stadsleven konden aanpassen, en die het niet gered hebben. Maar voor heel veel zijn de planten en dieren in het park en hun achtertuin de enige natuur die ze het merendeel van hun leven zullen zien. Alleen al daarom is het belangrijk om die stukjes stedelijk ecosysteem niet weg te wuiven als somber of oninteressant. En alleen al daarom is een besef van de spannende evolutionaire processen die plaatsvinden in de stad een cruciaal onderdeel van het stadsleven.’

Voor zulk besef is er geen beter boek dan Darwin Comes to Town. Iedereen die wel eens in een stad komt, zou het moeten lezen. Door Bart Braun

Menno Schilthuizen

Quercus, 344 pgs. € 17,99

Stadsbiologen

Het mooie van stadsnatuur is dat het voor biologen relatief gemakkelijk is om vrijwilligers te vinden die mee willen helpen met onderzoek doen.

Het bekendste voorbeeld in Nederland is de tuinvogeltelling van de Vogelbescherming. Meer dan vijfenzestigduizend Nederlanders hielden in de laatste week van januari een half uur lang bij welke vogels ze konden zien in hun tuin of vanaf hun balkon. In de grote steden was de koolmees de meest gespotte vogelsoort, maar de halsbandparkiet scoorde ook opvallend goed, volgens de organisatie.

Ook vanuit Leiden kun je als citizen scientist aan de slag. Ecoloog Koos Biesmeijer (net als Menno Schilthuizen officieel hoogleraar aan de universiteit, maar vooral onderzoeker van Naturalis) lanceerde Bijenradar.nl, dat dit jaar wordt voortgezet, maar niet onder die naam. Als er een beest op de bloemen van je aardbeienplantje zat, moest je daar een foto van maken. Alleen al in Leiden troffen de deelnemers 32 verschillende soorten bestuivers aan, waaronder de akkerhommel en de steenhommel.

Schilthuizen zelf is betrokken bij een onderzoek naar slakkenhuisjes. Het huisje van de tuinslak Cepea nemoralis kan allerlei verschillende kleuren hebben, en heeft soms wel en soms geen strepen. Biologen denken dat de kleur en de gestreeptheid iets te maken hebben met de warmtehuishouding, net zoals je het zelf ’s zomers warmer hebt in zwarte kleren dan in witte. Worden de slakken bleker, nu Nederland verstedelijkt en het klimaat opwarmt? Met een speciale app of via waarneming.nl kun je foto’s van tuinslakken doorgeven, zodat Naturalis de slakken van nu kan vergelijken met die van vroeger.