Achtergrond
Wie niet snel is, moet slim zijn
Oud-topschaatser Marnix ten Kortenaar was altijd op zoek naar vernieuwingen om de concurrentie af te troeven. 'In de windtunnel leerde ik dat je je handen op je kont moest leggen in plaats van potsierlijk op de rug.’
Vincent Bongers
donderdag 8 februari 2018
Nils van der Poel op de 5000m tijdens het EK in Thialf Heerenveen. © Vincent Riemersma

‘Ik ben in de jeugd twee keer Nederlands kampioen geweest’, zegt Ten Kortenaar, die in de jaren negentig scheikunde in Leiden studeerde en promoveerde aan de TU Delft. 

‘Ik kwam in Jong Oranje en deed voorin mee, maar werd er op cruciale momenten net afgereden door Rintje Ritsma en Falko Zandstra. Ik dacht: dan moet ik slimmer zijn. Tachtig procent van de totale weerstand bij schaatsen is lucht. Twintig procent is het ijs. Ik zag de houding die ski-springers aannemen als ze van de schans afvlogen en dacht: waarom schaatsen wij niet zo?

‘Toen ben ik naar Lucht- en Ruimtevaarttechniek in Delft gegaan om te kijken of we konden testen in de tunnel. Dat mocht. Op de testdag had ik griep, en ging schaatsvriend Bart Veldkamp (goud op de tien kilometer in Albertville 1992, red.) in de tunnel staan. Toen bleek dat je je rug plat moest houden en je handen op je kont moest leggen in plaats van potsierlijk op de rug.’

En hij ontdekte nog iets. ‘Een stuk tape op het pak maakt het aerodynamischer. Tijdens de Olympische Spelen van Nagano in 1998 begon ik zulke strips te gebruiken en reed ik met mijn handen op mijn kont. Het hielp: ik ging van 6,56 op de vijf kilometer naar 6,38. Achttien seconden sneller in een jaar! Ik denk dat rond een derde van die winst kwam door houding en pak. 

'Veldkamp ging de strips ook gebruiken. Later volgden ook Rintje Ritsma, Gianni Romme en Bob de Jong. Die pakten alle medailles op de vijf kilometer. Het is tot de dag van vandaag niet zeker of dat te danken was aan die strips, maar de sportwereld had het er wel over.’

Daar bleef het niet bij. ‘We hebben ijscoatings ontwikkeld, dat werkte heel goed. Dat maakte het ijs sneller en gelijkmatiger. Thialf heeft het eens getest en Carl Verheijen reed er in 2005 gelijk een wereldrecord op de tien kilometer. In 2006 experimenteerde ik met coatings van bijvoorbeeld goud op de schaats. En ik ben ook onderzoek gaan doen naar de dikte van de ijzers. Dunne ijzers zijn beter, bleek toen. Op de Spelen van 2006 in Turijn reden er wel schaatsers met dunnere ijzers. Die wonnen ook goud.’

.

De digitale schaatsrevolutie

.

Inge Stoter is manager van het Innovatielab Thialf en promoveert aan de Rijksuniversiteit Groningen op de talentontwikkeling in de schaatssport.

‘In mijn master ging ik naar Calgary in Canada (waar in 1988 de Spelen werden gehouden, red.). Ik deed daar onderzoek naar de zogeheten pacing-strategie op de 1500 meter. Dat is de indeling van de race: start je snel, of houd je juist wat over voor een snelle laatste ronde? Het blijkt dat die strategie van schaatsers zich tussen de leeftijd van 13 tot 18 ontwikkelt. Dat wisten we nog niet. Als je dan naar de top 17 van Nederland kijkt, zie je dat zij overgaan op een strategie van een langzamere start en een steeds snellere een-na-laatste ronde. De schaatsers die minder goed presteren, starten vaak te hard. Je kunt je spiegelen aan de ideale indeling. Jonge schaatsers kunnen zich zo sneller doorontwikkelen.

‘De toppers weten het al heel goed hoe ze hun race moeten indelen. Ik spar wel met coaches en vraag of onze resultaten overeenkomen met wat zij meten. Dat blijkt zo te zijn. De coaches zeggen dat ze steeds meer op de een-na-laatste ronde inzetten. Daar is de meeste winst te behalen.’

Het Innovatielab wil de prestaties verbeteren in top- en breedtesport, zegt Stoter. ‘De digitalisering zorgt voor een revolutie. Mechanisch en aerodynamisch heeft het schaatsen hele grote stappen gezet de laatste dertig jaar. Nu is de grote stap meer inzicht krijgen in het schaatsen zelf. Daar is nog heel veel te winnen. We hebben bijvoorbeeld de Sprint Coach ontwikkeld, een app die feedback geeft over de snelheid. Eerst had je alleen rondetijden, of moesten coaches zelf met een stopwatch meten. De gegevens werden nergens opgeslagen, en je kon maar één rijder volgen. Met deze app volg je meerdere schaatsers tegelijkertijd. Waar versnellen ze? In de bocht of op het rechte eind? Dat is handig om de meest effectieve volgorde bij de ploegenachtervolging te bepalen, of om te zien wat het beste moment is waarop een schaatser van kop af moet gaan.’

Verder werkt het lab aan een open data-platform. ‘Er wordt steeds meer verzameld. We willen die kennis behouden, en verschillende stromen koppelen, bijvoorbeeld gegevens over snelheid en hartslag.’

Ook andere wetenschappers komen met innovaties op de proppen. Vandaag promoveert Eline van der Kruk aan de TU Delft op de meetschaats. ‘Sensoren in de ijzers meten de verdeling van krachten’, legt Stoter uit. ‘Zo kun je 3D-modellen bouwen en op zoek gaan naar de optimale schaatstechniek.’

Naast innovatie zijn ook mindgames belangrijk. Beweren dat je enorm veel sneller bent door een uitvinding, zorgt voor stress bij de tegenstanders.

Dat lukt overigens niet altijd. Vlak voor de Olympische Spelen van 1994 in het Noorse Lillehammer, begon Nederlandse topschaatser Rintje Ritsma met het dragen van een aerodynamische lycra-hoezen om zijn schaatsen.

Die kregen de geheimzinnige code naam ‘FTN’, dat stond voor ‘Fuck the Norwegians’. Tevergeefs, want de gouden plakken gingen naar Johan Olav Koss, inderdaad, een Noor.

Onlangs probeerden de Noren op hun beurt de concurrentie te intimideren met een nieuw pak. Opvallend is de kleur: niet traditioneel rood maar lichtblauw. Dat zou de pakken sneller maken. ‘Dat is mooie psychologische oorlogsvoering’, zegt Stoter. ‘Het zet je aan het denken. Ik vind het wel leuk.’