Wetenschap
Alles voor een vol gevoel
Tijdens de Hongerwinter aten mensen noodgedwongen gewassen die ze normaal gesproken links zouden laten liggen. Een Leidse biologiestudent las oorlogskook­boeken en vroeg de laatste getuigen naar hun oorlogsmenu.
donderdag 8 februari 2018

‘Ik was echt verbaasd over hoeveel de mensen in verzorgingstehuizen nog wisten over het eten uit hun jeugd’, vertelt biologiestudent Tom Vorstenbosch. Voor zijn masteronderzoek ondervroeg hij ouderen over het eten in de Hongerwinter. ‘Het is niet echt een vrolijk onderwerp. Ik had verwacht dat ze geslotener zouden zijn. Maar de meesten stonden er voor open, en naarmate het gesprek vorderde kwam er steeds meer naar boven.’

Het officiële rantsoen tijdens het dieptepunt van de Hongerwinter leverde slechts 340 kilocalorieën op, ongeveer een zevende van wat een volwassen man nodig heeft. Twintigduizend mensen stierven de hongerdood, een onbekend veelvoud daarvan overleed aan ziektes die ze op een volle maag wél aan hadden gekund. Het was het soort honger dat rauwe bonen zoet maakt. Alleen waren er ook geen rauwe bonen meer. Geen wonder dus, dat mensen om zich heen gingen kijken naar andere voedselbronnen. De eendjes verdwenen uit de parken, katten eindigden als “dakhaas” in de pan.

Vorstenbosch was benieuwd naar de planten en paddenstoelen die op het winterdieet stonden. Hij sprak met bewoners in verzorgingstehuizen en op bijeenkomsten van historische verenigingen, en pluisde oude oorlogskookboeken door. ‘Een gedeelte daarvan was, net als het rantsoensysteem, al ingesteld tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ze kwamen allebei al vroeg in de oorlog weer terug. Eerst waren alleen de luxe artikelen op de bon, later alles.’

Weeïg

Het vaktijdschrift Journal of Ethnobiology and Ethnomedicine publiceerde onlangs de resultaten van het historisch-biologische speurwerk. In totaal kwamen Vorstenbosch en zijn co-auteurs op 38 plantensoorten, en wat paddenstoelen. Suikerbieten en bloembollen werden tot etenswaar gepromoveerd. ‘Ik heb ze zelf ook geprobeerd’, zegt de biologiestudent. ‘Bloembollen zijn weeïg, als een soort melige ui, lekker is het niet. Het binnenste, dat bij het ontkiemen de eerste scheut gaat vormen, moet je eruit halen omdat het giftig is. De staat bracht pamfletten uit waarin ze dat vertelden, maar volgens de mensen die ik sprak wist iedereen het snel genoeg. Die kennis verspreidde zich blijkbaar van mond tot mond.’

Suikerbiet vond hij ook vies. ‘Maar de zoetheid helpt een beetje. Veel mensen die ik sprak, zeiden dat ze buik- of keelpijn kregen van de bieten.’ Een van de ondervraagden gaf aan jaren na de oorlog nog steeds misselijk te worden van de lucht van gekookte bieten, als ze langs een suikerfabriek reed. Het kon echter nog erger, vertelt Vorstenbosch: ‘Dahliaknolletjes zijn vies én niet goed te verteren, maar mensen aten het toch, om maar een vol gevoel te hebben.’

Eenentwintig van de noodplanten kwamen uit het wild. In de lijst staan bekende soorten als tamme kastanje, bosbes en braam, maar ook planten waarvan alleen serieuzere wildplukkers weten dat ze prima te eten zijn. Veel delen van lisdodde (van die bruine sigaren die tussen het riet staan) zijn eetbaar, vogelmuur  en klaver werden bereid als spinazie. De bladeren van het groot hoefblad werden gedroogd en opgerookt als tabakssurrogaat. Surrogaatkoffie kwam van de wortels van cichorei, familie van de witlof.

Pesto

Vorstenbosch is ‘opgegroeid in de Brabantse natuur’ en ook een wildplukker. ‘Brandnetel, beukennootjes, bosbessen’, somt hij op. ‘Zevenblad is eigenlijk het lekkerst: daar kun je een goede pesto van maken. Dat is maar goed ook, want het is een verschrikkelijk onkruid waar je bijna niet vanaf komt; echt tuiniersverdriet.’

Helemaal zonder risico’s was het eten van noodplanten niet. De bollen van tulpen en krokusjes zijn alleen maar vies, die van hyacint en narcis zijn giftig. Eikels en beukennootjes bevatten blauwzuur. Dat verdwijnt wel als je het langer verhit, maar dat vereist brandstof en ook die was schaars. Meer dan een hongerwinteraar heeft zichzelf het ziekenhuis in vergiftigd door het eten van beukennootjes, zo blijkt uit de literatuurlijst van het artikel.

Vorstenbosch: ‘Die kennis over wat er wel en niet eetbaar is, zit vooral bij wildplukkers en bij de generatie die nu aan het verdwijnen is. Als je ze er niet naar vraagt, beginnen ze er niet over, maar de kennis is er. Als er weer honger komt, is de kennis via internet toegankelijk – als er dan nog internet is, natuurlijk. Maar ja, je moet de soorten wel kunnen herkennen, natuurlijk. Met name bij paddenstoelen gaat dat nog wel eens mis. Maar ik heb ook mensen gesproken die het bij planten moeilijk vonden om onderscheid te maken. Eén meneer zei: “Ik vind alles gras.”’

Door Bart Braun