‘Als hooligans stonden ze hier tegenover elkaar’, wijst Hans Mol. Hij staat op een met groen overdekte heuvel, vlakbij het Friese plaatsje Warns. Onder een regenboog staan schapen vredig te grazen. De bijzonder hoogleraar middeleeuwse geschiedenis van de Friese landen ziet de veldslag van eeuwen geleden zo voor zich. Vanonder zijn Australische hoed tuurt hij in de verte. ‘Jammer dat die bomen er nu voor staan, maar anders kon je daar achterin een hele ploeg Friezen met speren zien aankomen.’
Op 5 juni 1498 was dit een afbrokkelende rotswand die rood kleurde van het keileem. Reaklif wordt de plek in de Friese volksmond genoemd. De Rode Klif is een plek van Fries-nationaal belang, die ook wordt beschreven in De Friese volkslegers tussen 1480 en 1560, het boek dat Mol op 23 november in Leeuwarden presenteert.
Bovenop deze bult staat nu een grote kei die als gedenksteen dient, met daarop de tekst ‘Leaver dea as slaef’: liever dood dan slaaf. Het is een monument voor de veldslag waarmee de Friezen hun onafhankelijkheid verwierven. Jaarlijks vindt hier nog de herdenking plaats.
‘Op de nacht van 5 juni 1498 trekt het leger van Albrecht van Saksen daar langs de dijk hierheen. Deze hertog, die als veldheer van Keizer Maximiliaan in de Nederlanden gekomen was, had drie zoons, onder wie nog wat land verdeeld moest worden.’ Zijn tactiek: ‘In Friesland beginnen, dan Groningen oprollen en vervolgens naar Oost-Friesland. Dan heb je een aardig vorstendommetje - zeker als je weet dat Oost-Friesland toen bijna tot Hamburg reikte.’
In Friesland bestond een machtsvacuüm, legt Mol verder uit. ‘Het was een tijd van gigantische onrust, vergelijkbaar met het huidige Syrië, een grote warboel van strijdende partijen, waar geen touw aan vast te knopen is. Zoiets roept een buitenlandse macht op. Het is net als bij Risk: je ziet een leeg veld en denkt: daar kan ik wel met twee legertjes heen.’
Van Saksen had voor zijn operatie achthonderd Friese collaborateurs weten te charteren, naast duizend van zijn beste huurlingen, een elitelegertje uit Zuid-Duitsland. De bebaarde landsknechten waren bewapend met een borstpantser, lange spiesen, slagzwaarden en haakbussen (vuurwapens). ‘Top of the bill’, noemt Mol ze, ‘en tamelijk dominant op het slagveld’. Ze hanteerden een Romeinse manier van vechten door in grote formaties met spiesen van vijf á zes meter langzaam in het gelid naar voren te bewegen.
‘Dat werd een soort mikado’, illustreert Mol. ‘Als groepen met zulke wapens op elkaar stootten kreeg je een mêlee van spaghetti. Vervolgens moesten de mannen de pieken laten vallen en hun korte slagwapens grijpen. Dan was het een kwestie van hakken wat je hakken kan.’
De tegenpartij beantwoordde zulke aanvallen door de langste soldaten met zwaarden van circa twee meter voorop te zetten om de lange pieken neer te maaien. ‘Die voorhoede heette “De verloren hoop”. Ze kregen ook dubbel betaald, want het was natuurlijk linke soep. Alles wat de mens aan adrenaline in zich heeft, moet er op zo’n moment uitkomen, anders red je het niet.’
Ook de Friezen hadden flink lange spiesen: multifunctionele wapens omdat ze die ook als polsstok gebruikten. Bij het aanschouwen van het Friese ‘woud aan lange pieken’ zou aanvoerder Fuchs hebben gezegd: ‘Das Ungeziffer ist viel’, het ongedierte is met veel.
Daarom liet hij zijn leger eerst afwachtend halt houden bovenop de klif. Na een krijgsberaad besloot hij een gewaagde manoeuvre uit te voeren. Zijn mannen liepen naar voren, simuleerden vervolgens een vlucht, om daarna weer snel in het gelid te springen en in gesloten formatie de aanstormende Friezen op te vangen.
Tevergeefs, want de Friezen beten niet. Grinnikend citeert Mol de biograaf van de Saksische legeraanvoerder Wilwolt von Schaumburg: ‘Ze rekten hun hals wel, maar de ganzen wilden niet lopen.’
De Saksen moesten nadenken over een andere tactiek. Ze wilden de Friezen namelijk niet treffen op het lastige terrein rondom de klif. Mol wijst naar de modder op het verregende veld. ‘Ze waren bang om in de drats terecht te komen.’ Met behulp van een Friese wapenknecht werd een strategie bedacht om met droge voeten de vijand tegemoet te kunnen treden.
Hij draait zich op de heuvel om, en wijst stap voor stap aan hoe de Saksen onder begeleiding van een collaborateur met een boog om de Friezen trokken. ‘Ze zijn daar naar beneden gegaan, omgelopen, bruggetje over bij de laatste windmolen, de bult op en daar rechts afgeslagen.’
Zo kwamen ze uit bij Warns. Tegelijkertijd werden er verderop drie schepen uitgeladen, met daarin haakbussen en kanonnen. De Saksen openden het vuur op het ongelukkige dorpje, om zodoende de Friezen uit te dagen tot een ‘wanordelijke jacht’.
Die list werkte wel. Een ooggetuige beschrijft hoe een deel van de Friezen bleef staan, terwijl de andere groep ‘verstroeijt int velt hijr en daer lopende’ de vijand bestormde.
‘Ze hadden moeten wachten op de jongens uit Leeuwarden’, aldus de historicus. ‘Die Leeuwarders wisten hoe je de orde moest herstellen. Met trommelaars en pijpers, bam-bam, met z’n allen vooruit en weer terug. Nu vlogen ze erop af volgens de oude Friese manier van vechten: overrompel je tegenstander. Maar als die zich stijf in het gelid houdt, met pieken vooruit en hagelgeschut, wordt het een beetje lastig.’
De overlevering vertelt hoe de Friezen hun harnas uittrokken, en in blinde paniek wegrenden over de smalle dijkweg.
‘Ze zijn hier met de staart tussen de benen vertrokken’, concludeert Mol. Ook al kwam het dan niet tot een confrontatie, de slag bij de Rode Klif was voor de Friezen uitgelopen op een fiasco. Ze hadden zo’n 150 doden te betreuren, en de Saksen slechts drie (die tijdens de achtervolging te water raakten en en verdronken.)
Maar hoe komt het dan dat de Friezen uitgerekend hun onafhankelijkheid herdenken op de plek waar ze die verloren?
Dat is ironisch, geeft Mol toe. ‘Warns werd vroeger gezien als de plek waar de Friese vrijheid is veroverd in 1345. Maar die slag vond plaats bij Staveren, zo’n drie kilometer verderop op een plek die inmiddels door het IJsselmeer is overspoeld. Hier gebeurde toen helemaal niets.’
De verwarring is ontstaan door de historicus Waller Zeper, in het begin van de 20e eeuw. ‘Wel een goede historicus overigens, maar hij heeft zich verrekend’, verdedigt Mol zijn vakgenoot.
‘Het is lastig om het allemaal terug te draaien in de geschiedenisboeken’, verklaart Mol. Laat staan om de zware kei te verplaatsen. ‘De meeste Friezen weten vandaag de dag overigens ook wel dat het niet op deze plek was.’
De veldslag van 1345 was een soort ‘D-Day avant la lettre - maar dan niet goed gecoördineerd.’
Willem IV, graaf van Holland en Henegouwen, maakte een landing om het opstandige Friesland eronder te krijgen, maar maakte dezelfde fout als de Friezen in 1498, door niet te wachten op versterking. Hij stormde ‘zonder behoorlijke orde en zonder te wachten op de ontscheepening der anderen, woedend op de Friezen los’; vertelt een volksleesboek uit 1845.
Hoewel de volkslegers later de ene na de andere slag verloren, wisten ze deze te winnen. ‘Een prestatie van formaat’, vindt Mol. De zege zorgde ervoor dat Friesland ruim honderdvijftig jaar haar onafhankelijkheid wist te behouden, die even ten oosten van de Rode Klif dus ten einde kwam.
Hans Mol, De Friese volkslegers tussen 1480 en 1560, met een editie van de Monsterlijsten van Friesland (1552) en Ameland (1558). Uitgeverij Verloren, 365 pgs. €35
Agressie
‘Ik ben geïnteresseerd in macht’, zegt Hans Mol, die zelf van oorsprong Zeeuw is. ‘Friesland is daar heel bijzonder in, omdat het laat zien hoe een maatschappij zichzelf in stand houdt, zonder feodaal systeem. Jezelf verdedigen is in het feodalisme overgelaten aan ridders op paarden. Maar in Friesland hing dat met name af van de mannen en vrouwen zelf.’
Hoewel zijn boek over Friesland gaat, beschrijft hij ook een universeel patroon. ‘Waar de professionals het laten afweten, moet iedereen zichzelf redden. Tijdens het beleg van Leiden stonden de burgers ook gewoon met hun pieken op de wallen.’
Aan de hand van zogeheten monsterlijsten (met daarop alle mannen en hun wapens) uit 1552, heeft hij de opzet, organisatie en inzet van de Friese volksmilities geanalyseerd. Weerbare mannen waren het, agressieve jongeren van 18 tot 25 jaar ‘die adrenaline zoeken en zich erin laten luizen voor een bepaald ideaal.’
Die agressiviteit zie je nog steeds terug, meent de historicus. ‘Je denkt dat we het beheersen, of aan banden kunnen leggen; maar ook in de moderne legers bestaan er nog steeds voorschriften over hoe je van man tot man vecht.’