Achtergrond
Kopje onder in de Rijn
‘Een boek over de Rijn’, dacht Martin Hendriksma, ‘wat moet je daar nou mee?’ Toch schreef hij het, na de hele rivier te hebben afgereisd. Met Mare voltooit hij nogmaals de laatste etappe. Katwijk aan Zee, boulevard.  Uitwateringskanaal. Lulliger kan bijna niet. Typisch Hollands ook, om de laatste meters van een rivier die na 1233 kilometer eindelijk haar bestemming heeft gevonden zo te noemen. Martin Hendriksma (1966) schreeuwt tegen de wind in. Hij staat op de Buitensluis van Katwijk aan Zee, belaagd door opstuivend zand en striemende regen. Het gemaal onder hem is het laatste obstakel dat de Rijn moet overwinnen alvorens de Noordzee in te stromen. ‘Daar ben ik erin gegaan’, wijst hij naar de bruine stroom die zich verderop mengt met de woeste golven.
Frank Provoost
donderdag 16 november 2017
© Taco van der Eb

Inderdaad: op de laatste pagina van zijn boek zwemt de auteur vanaf hier de Noordzee in. ‘Over zuigend zand begeleidde ik de rivier in haar laatste honderden meters richting de branding’, schrijft hij in De Rijn, biografie van een rivier. ‘Ik liep tot ik niet verder kon. Hier, onder mijn voeten, lagen ergens de ruïnes van de Brittenburg, ooit het verste Rijnfort van de Romeinse limes.’

De lezer is dan al overspoeld door 360 indrukwekkende pagina’s aan ‘Rijnschatten’. Maar zelfs in zijn zwemmende slotalinea’s blijft Hendriksma daarop trakteren, door nog snel te vertellen hoe ‘keizer Caligula zijn manschappen had opgedragen een schelp op te rapen van het strand, als bewijs voor Rome dat ze niet alleen de notoir lastige Rh?nus maar ook de oceanen hadden bedwongen’.

In drie jaar tijd reisde de schrijver langs de gehele rivier en tegelijkertijd dwars door de eeuwen heen. Dat het onderwerp hem zo zou grijpen, had hij ook niet zien aankomen.

Leiden, café Van Engelen.

Maar eerst een bekentenis. Er is namelijk één ding waar hij zich zo voor schaamt, dat hij het niet in zijn boek durfde op te schrijven: het idee kwam tot hem in een droom. ‘Dat is zó gênant en zó kitsch, maar het is de naakte waarheid.’

Moet je nagaan, zucht hij van achter zijn koffie, met uitzicht op de plek waar de Oude en Nieuwe Rijn samenstromen. Hij had net ‘het ultieme jongensboek’ geschreven: Lutine (2013), over een goudschip dat in 1799 bij Terschelling verging, maar waarvan de lading nooit werd teruggevonden en de enige overlevende spoorloos was verdwenen. ‘Zo’n verslavend onderwerp, álles zat erin.’ Toneelgroep Orkater bewerkte zijn literaire non-fictie zelfs tot een voorstelling. ‘Ontiegelijk mooi.’

Logisch dat hij voor zijn opvolger opnieuw ‘rauw avontuur’ wilde. Hij ging alle scheepsrampen af, op zoek naar een boek. ‘Maar niets kon zich meten met de Lutine. En dan word je wakker uit een droom waarin je een boek schrijft over zo’n sullige oud bejaardenriviertje. Wat moet je daar nou mee?’

Dat idee uit die droom moest hij dus zo snel mogelijk vergeten. En aanvankelijk leek dat ook aardig te lukken. ‘Tot ik een berichtje in de krant las over Ernst Bromeis, een rare Oostenrijker die onder barre omstandigheden de gehele Rijn af wilde zwemmen.’ 

Eerste gedachte: ‘Die heeft een midlifecrisis.’

Maar het bleek om meer te gaan dan een ‘modieuze marteling’ voor het goede doel. De zogeheten Rheinschwimmer bleek een Wasserbotschafter die de veertig miljoen oeverbewoners van Zwitserland, Duitsland, Frankrijk tot aan Nederland wilde wijzen op de gevaren (overstromingen, vervuiling) én de schoonheid van het water dat langs hun deuren stroomde.

Gratis bonusmateriaal: Bromeis’ sponsor eiste dat hij in het (veel te koude) voorjaar zou zwemmen, en ook nog binnen drie weken de reis zou voltooien. Dat moest dus wel een helletocht worden. Extra droef: terwijl de Oostenrijker in de veronderstelling verkeerde de eerste Rijnzwemmer te zijn, meldde zich kort na de start al een voorganger: Klaus Pechstein bleek de tocht in 1969 te hebben volbracht. Gedesillusioneerd kroop de doodzieke en onderkoelde Bromeis aan wal.

Bingo! Hendriksma had zijn tragische held te pakken, aan wie hij het verhaal kon ophangen. Kort daarop waarschuwde de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) dat uitgerekend Nederlanders te weinig ‘waterbewustzijn’ hadden. Dat gaf de doorslag. ‘Want als er nu één volk daarvan doordrenkt zou moeten zijn, zijn wij het. Maar klaarblijkelijk zijn wij het water vergeten.’

Bovendien bleek Bromeis lang niet de enige tragische figuur te zijn dat door de Rijn te grazen was genomen. Als je goed keek, dreven ze overal. Neem de Duitse componist Robert Schumann die een symfonie in E-majeur over de rivier schreef: Der Rheinische. Op 10 februari 1854, tijdens carnaval, klom hij ’s middags in kamerjas en op pantoffels over de reling van de brug in Düsseldorf en liet zich naar beneden storten. Nadat hij tot zijn grote teleurstelling door een kapitein van het Nederlandse schip de Victoria weer uit de Rijn was gevist, werd hij ‘als een natte hond op een carnavalswagen gezet en thuisgebracht, terwijl er allemaal feestgangers in polonaise achter hem liepen.’

‘Ik kan me voorstellen hoe hij zich voelde: het was onmogelijk om de Rijn met muziek te bedwingen, net zoals het onmogelijk is om die hele rivier in zo’n boek te persen.’ Maar voor een schrijver is zo’n gebeurtenis natuurlijk ‘geweldig’, grinnikt hij, ‘Daar hoef je niets meer aan te doen, alleen maar zo droog mogelijk optekenen’.

Hendriksma verzamelde zoveel mogelijk verhalen van rivierbedwingers, dijkenbouwers, weggevaagde dorpen met nog onder water luidende kerkklokken, Franse Elzas-bewoners die zonder te verhuizen Duits werden en weer Frans, vissers die zagen hoe gifgolven hun laatste zalmen vergiftigden, etc. En zo werd de Rijn als het ware zélf een persoon, die de ondertitel ‘biografie’ uit de ondertitel ook echt verdiende. ‘Die bejaardenrivier was toch veel minder sullig dan ik had gedacht.’’

Valkenburg, veerpont.

‘Ik maak me zorgen’, zegt Hendriksma als hij terwijl hij over de Rijn tuurt. ‘Het water stroomt de verkeerde kant op.’ Inderdaad: door de storm kabbelen de golven bij Valkenburg niet naar zee, maar richting Leiden. In het midden van de rivier dobbert een elektrische veerpontje volgeladen met fietsers.

‘Op deze plek worden al honderden jaren mensen overgevaren’, meldt een bordje op de kade. In de zeventiende eeuw, toen dat nog één penning kostte, leidde dat geregeld tot ‘kijvagien en vegterijen’. In 1849 bedroeg het tarief anderhalve cent. Tenminste: voor locals. De rest moest twee cent betalen.

Kennelijk bestaat er nog steeds een vreemdelingenregeling. Als de schipper heeft aangelegd en alle passagiers van boord zijn gereden, loopt hij langs de twee onbekenden die in de stromende regen staan te wachten, duikt zijn wachthuisje in en begint stoïcijns op zijn telefoon te staren. Pas als er na tien minuten een Valkenburger aan komt fietsen, klimt hij weer naar buiten.

Hendriksma: ‘Mogen we mee?’

Schipper: ‘Oh jôh, van mij wel. Had dat effe gezegd, man. Ik dacht dat jullie stonden te praten.’

Halverwege de overtocht begint het ongenadig hard te gieten. Betalen is niet nodig.

Leiden, café van Engelen.

Waar moest hij eindigen? Want het is precies zoals een Belgische interviewer laatst tegen hem zei: ‘Als ik van Antwerpen naar Amsterdam rijd, passeer ik ongeveer zestien rivieren, en geen enkele daarvan heet De Rijn.’

‘Hij had een punt’, bekent de schrijver. ‘De Rijn gaat over in de Waal, de Lek en via de Nederrijn zelfs in de IJssel. Er zijn dus ook meer eindpunten: het IJsselmeer, Rotterdam-Hoek van Holland en Leiden-Katwijk.’

Na ‘lang dubben’ koos hij voor de Oude Rijn. De laatste tocht werd er een ‘met tegenwind en gemengde gevoelens’. Hij begon bij Bodegraven in een oer-Hollands landschap van ‘groene velden vol knotwilgen, kaasboerderijen, wiekende molens’ en grasmaaiende oude mannen ‘op grommende wanstaltig kleine tractors, als nijlpaarden die aan het karten waren geslagen’ en ontdekte dat je ‘bij de meubelboulevards van Alphen en Koudekerk beter maar heel hard kunt doortrappen.’

Vandaag ziet Leiden er anders uit dan tijdens zijn fietstocht in juni: voor Van Engelen cruisen geen pasterige sloepen vol rode broeken, roze polo’s en bootschoenen. Alleen de gemeentelijke reinigingsdienst schept met een schoonmaakboot het zwerfafval uit de Nieuwe Rijn. ‘Die wirwar van grachten maakt het hier verdomd ingewikkeld. Dat begint bij de Schrijversbrug: daar splitst de Rijn zich in allerlei sub-Rijnen.’

Tussen Leiden en Katwijk is het niet veel beter. ‘Daar stuitte ik op een doolhof van woonerven, doodlopende fietspaden, bordjes die de verkeerde kant op wijzen.’ Zonder ironie: ‘Dat moeten gemeentes veel beter exploiteren. Ik weet inmiddels wat die rivier voor ons land heeft betekend. Dan is het jammer dat je zo’n tocht zo knullig moet eindigen.’

Katwijk aan Zee, boulevard.

‘Kijk nou hoe troosteloos’, brult Hendriksma tegen windkracht 9 in. Met zijn rug naar zee kijkt hij uit op de ‘Binnenwatering’ en daarachter de ‘Berghaven’, nog twee van die belachelijke schuilnamen voor zijn rivier. Er hangt een bordje ‘Verboden te zwemmen’. In het water drijft piepschuim en plastic.

‘De bron was mooier’, blikt hij terug. ‘Liggend in het water van Lai da Tuma, bij de Zwitserse Gotthardpas, fantaseerde ik hoe ik de hele Rijn even kon tegenhouden. Dan ga je het water toch anders ervaren.’

Dat krijg je ervan, als je na 1233 kilometer kopje onder gaat. ‘Ik ben een Fries, geboren in Sneek, en ben van jongs af aan in bootjes gestopt, tot ik er helemaal niet goed van werd. Maar nu voel ik lotsverbondenheid.’

Bij de Rheinfall, de grootste Europese waterval bij het Zwitserse Schaffhausen merkte hij het voor het eerst. ‘Ik was daar twee keer eerder geweest: als kind en met mijn eigen kinderen. Overweldigend, maar die schuimkoppen waren altijd anonieme voorbijgangers. Dit keer kreeg ik medelijden met het neerkletterende water. Ik kon de pijn van de Rijn fysiek voelen.’

Martin Hendriksma, De Rijn, biografie van een rivier. De Geus. 384 pgs, €24,99.

Donderdagavond 16 november geeft de auteur een lezing (inclusief regionale quiz) bij boekhandel Van Stockum, 19.30 u, toegang gratis