Studentenleven
Mijn favoriete meubelstuk
donderdag 21 september 2017

De zomervakantie lijkt alweer eeuwen geleden. De herinneringen vervagen langzaam: waar had je dat lekkere biertje ook alweer gedronken? Hoe heette het überhaupt? Er nu je erover nadenkt, was het eigenlijk wel écht lekker? Gelukkig vervagen ze niet allemaal even snel.

Eentje staat me nog erg goed bij. Ergens halverwege augustus verscheen er een bericht in de groepsapp van mijn huis. ‘Die bank! Wat een koningszet. Ziet er heerlijk uit.’ Even later een reactie: ‘Ja hé! We vonden ‘m bij het grofvuil en hebben er kratjes onder gezet.’

Mijn hart gaat niet bepaald sneller slaan van banken die anderen al hebben afgeschreven voor een enkeltje sloop. De helft van mijn berichten in deze groepsapp zijn al negatief van aard (‘Leuk dat je je scheert hoor, maar ik hoef je haren niet terug te vinden in de wasbak!’ ’Waar komt die herrie vandaan? Is iemand weer bloed aan het ophoesten?’), dus ik besloot het aan mij voorbij te laten gaan.

Iemand vroeg om een foto van de bank, en niet veel later werd deze ook gestuurd. En toen zag ik het. Drie vrolijke, onbezonnen huisgenoten die languit op de grijze bank lagen, het meubelstuk ondersteund door een rijkelijke hoeveelheid aan kratjes Schultenbräu.

Het was niet zomaar een bank. Het was mijn favoriete meubelstuk. Beter dan een secretaire, gezelliger dan een chaise longue. Net iets minder klasse dan zo’n globe die je kan openen en waarin je flessen dure drank en kristallen whiskyglazen kan bewaren, maar het blijft een studentenhuis. Daar lagen mijn huisgenoten dan. Op een hoekbank.

En sindsdien ben ik te vinden in de fusie waar ik eerder niets van moest hebben. Op de hoekbank. ‘s Ochtends om te ontbijten en het nieuws te kijken, ‘s middags om te lunchen en te zappen (langer dan vijf minuten houd je die Nicer Dicer Tell Sell-reclame niet vol), ‘s avonds om te eten en ‘s nachts om te drinken. De hoek van de hoekbank is namelijk net groot genoeg voor mij, mijn personal space en een fles wijn. En op het zeldzame moment dat ik er niet op zit, bewaak ik ‘m.

Wilde, wrede woestelingen die in hetzelfde huis wonen en zonder enige vorm van gêne met hun gore net-lekker-door-het-Bos-van-Bosman-gewandeld-op-weg-naar-de-supermarkt schoenen op de bank zitten, spreek ik aan. Die vlek waarvan ik zeker weet dat ‘ie er vorige week nog niet zat, merk ik op.

Nu lijkt het net alsof ik altijd mopper - en dat is grotendeels waar -, maar het is bovenal erg gezellig. Uiteindelijk deel ik die fles wijn heus wel. Tenminste, als mensen alleen met sokken de bekleding aanraken.

Femke Blommaert studeert taal­wetenschap