Vaste prik bij elke introductieperiode: het debat over ontgroeningsrituelen laait weer op. De voornaamste bezwaren van de tegenstanders (kuddegedrag, vergelding, vernedering, afbraak van persoonlijkheid) kennen we zo langzamerhand wel.
Vandaar de vraag: is er eigenlijk iets goed aan ontgroening? Of lopen er jaarlijks duizenden studenten voor niets een zware kennismakingstijd (KMT)? Mare legde de vraag voor aan een aantal experts en ervaringsdeskundigen.
‘Ontgroeningen maken dankbaar gebruik van drie aspecten die een belangrijke rol spelen bij groepsvorming: lotgenootschappelijkheid, gelijkheid en nabijheid’, zegt sociaal psycholoog Arjaan Wit, expert op het gebied van groepsdynamica. ‘Lotgenootschappelijkheid, ook wel common fate genoemd, betekent dat een groep mensen hetzelfde lot ondergaat. Het gaat er niet alleen om dat ze iets vervelends moeten doen, nee, ze moeten allemáál iets vervelends doen. Ze zitten in hetzelfde schuitje.’
Daarbij geldt: hoe vervelender het is, des te meer cohesie er optreedt. ‘Je ziet bijvoorbeeld dat de groep die de KMT loopt, zich vaak afzet tegen de groep die de na-KMT heeft gelopen, omdat die in hun ogen minder zwaar is. En als een groep iets vervelends moest doen terwijl het noodweer was, terwijl bij een andere groep de zon scheen, dan zie je ook daar sterkere groepsvorming ontstaan. Hetzelfde zie je bij eliteteams als het korps mariniers, die een zwaardere training doorstaan dan andere eenheden.’
Wit: ‘Gelijkheid wordt tijdens de KMT gecreëerd door iedereen hetzelfde rare petje of T-shirt te laten dragen. Maar het zit hem ook in kleinere dingen. Iedereen moet bijvoorbeeld zijn mobieltje inleveren, of niemand mag sieraden dragen.’
Ook Max Grapperhaus, oud-voorzitter van Minerva, benadrukt dat het element van gelijkheid erg belangrijk is. ‘Je begint even helemaal opnieuw. Het maakt niet uit wie je op de middelbare school was: of je nu een boekenwurm was, of het mooiste meisje van de klas. Het gaat om hoe je op dingen reageert. Daarna kan je allemaal terecht zeggen: ik ben lid.’
Dingen? ‘Ik zou er graag meer over vertellen’, zegt Grapperhaus, ‘maar de magie van de KMT begint al bij het feit dat de deelnemers niet weten wat hen te wachten staat. Ik wil niet dat die glans eraf gaat.’
Het laatste element, nabijheid, speelt volgens Wit ook een belangrijke rol. ‘Het heeft natuurlijk weinig zin om iedereen naar een andere kant van de hei te sturen. Je stuurt ze sámen naar de hei, of zet ze sámen in een hele kleine kamer.’
Dick Berlijn, oud-commandant der Nederlandse strijdkrachten (de hoogst geplaatste militair van de Nederlandse krijgsmacht) ziet zeker parallellen tussen de KMT en de opleiding bij Defensie. ‘Een militaire training bereidt je natuurlijk voor op een oorlogssituatie. Maar die is – naast het voorbereiden op moeilijke omstandigheden – ook bedoeld om een groep te vormen. In je eentje ben je niet veel, maar samen kun je de hele wereld aan. In het leger leer je hoe je je in een team hoort te gedragen.’
Dat stimuleert de individuele vorming. ‘Militairen leren niet alleen hoe ze moeten schieten en exerceren, het gaat ook om character building. Om incasseringsvermogen, op je lip kunnen bijten, om afspraak is afspraak, om doorzetten.’
Wit: ‘Mijn zoon voltooide de KMT in Wageningen, en moest met heel veel mensen gehurkt in een kamer zitten. Toen hij commentaar gaf, moest hij twee dagen met een houten bord om zijn nek lopen, waarop stond: “Ik kan mijn grote mond niet houden.” Hij grinnikt. ‘Dat was mij waarschijnlijk ook overkomen.’
‘Iemand vroeg me ooit of ik mijn KMT zou willen overdoen’, zegt Grapperhaus. Hij denkt even na. ‘Nee. Maar ik had het ook voor geen goud willen missen.’
Grapperhaus: ‘Maar als je me zou vragen of ik met de kennis van nu dezelfde keuze zou maken, dan antwoord ik volmondig: “Ja!” Het is intens en bijzonder. Je verlaat het vertrouwde nest. Het bereidt je voor op een zelfstandiger bestaan. Of het nu in de werk- of persoonlijke sfeer is, het gaat niet altijd makkelijk.’
Berlijn: ‘Door iemand gecontroleerd mee te nemen naar zijn grenzen, kunnen mensen boven zichzelf uitstijgen. Als iemand denkt: “Ik houd het nooit vol om een mars van 180 kilometer te lopen, of om drie nachten niet te slapen” en onder de juiste begeleiding lukt dat wél, dan leidt dat tot zelfvertrouwen.’
Hetzelfde geldt voor een team. ‘Je confronteert ze met een moeilijke opdracht. Je laat ze bijvoorbeeld een balk doorgeven die eigenlijk te kort is, of je geeft ze net te weinig touwen. Als ze de opdracht dan toch tot een goed einde weten te brengen, groeit het vertrouwen.’
Berlijn benadrukt wel dat de ontgroeners zich heel bewust moeten zijn van groepsprocessen. ‘Die hebben hun mooie en lelijke kanten. Je wilt niet dat er gepest wordt of dat mensen er levenslange frustraties aan overhouden. Ze moeten er juist sterker uitkomen.’
Volgens Grapperhaus gebeurt dat ook. ‘Het wordt maandenlang voorbereid. We hebben een enorm draaiboek. Er zijn allerlei risicoanalyses en protocollen.’
En het gaat heus niet alleen om studentenverenigingen, zegt Wit. ‘Initiatierituelen komen overal in de samenleving voor. Denk aan de brandweer, een rugbyclub, een advocatenkantoor. Nieuwelingen moeten zich bewijzen voordat ze deel uitmaken van een groep, maar hebben vervolgens wel het gevoel er écht bij te horen.’
Grapperhaus: ‘De KMT is een sprong in het diepe, maar je maakt hem wel met zijn allen en je krijgt een zachte landing. Je wordt immers onderdeel van een warm, nieuw thuis. Ja, je moet je soms ergens doorheen bijten. Maar daar krijg je wat voor terug. Je leert elkaar en de vereniging op een bijzondere manier kennen, en dat is de beste start die je kunt maken.’
Maar volgens Wit is er nog een positief gevolg: des te zwaarder de KMT, des te meer de leden hun vereniging zullen waarderen.
‘Dit principe is terug te voeren op de interne psychologie van de mens, en heet cognitieve dissonantie. Het werd in 1957 al door Festinger beschreven. Wie het zwaar te verduren krijgt, raakt ervan overtuigd dat het wel de moeite waard moet zijn. Zo probeer je het voor jezelf te rechtvaardigen. “Als ze mij dit kloterige laten doen, moet het wel heel bijzonder zijn.”’
Volgens Wit zijn de meeste studentenverenigingen zich helemaal niet bewust van dit principe. ‘Maar het werkt wel degelijk. In de jaren vijftig werden keurige meisjes die lid werden van een vereniging gevraagd om over seks te praten.’
Eén groep moest obscene woorden en expliciete beschrijvingen van seksuele handelingen voorlezen in een microfoon, waar de groep waar ze bij wilden horen zogenaamd naar zat te luisteren. De andere groep moest weliswaar seksueel getinte woorden voorlezen, maar die waren minder beschamend, zoals ‘prostituee’ en ‘maagd’. De controlegroep hoefde niets voor te lezen.
Wit: ‘Vervolgens lieten ze de meisjes een ontzettend saai gesprek horen, dat zogenaamd gevoerd werd door het clubje waar ze bij wilden horen. De meisjes die meer schaamte hadden ervaren, vonden de gesprekken van het begeerde clubje een stuk interessanter dan de meisjes die zich minder hadden geschaamd. Persoonlijk vind ik niet dat schaamte en vernedering onderdeel moeten uitmaken van een ontgroening, maar uit het onderzoek van Aronson en Mills blijkt wel degelijk dat daardoor de waardering toeneemt.’
Ander onderzoek leert echter dat mensen afhaken als het te ver gaat. Wit denkt dat dat punt tegenwoordig sneller wordt bereikt. ‘Mensen zijn nu eenmaal mondiger.’
Bij aanvang van zijn militaire carrière werd Berlijn een maand lang ontgroend. ‘Dat was lichamelijk zwaar. Maar mijn mooiste herinnering is dat we op den duur in opstand kwamen tegen de leiders: “Tot hier, we zullen niet alles zomaar ondergaan.” Dat is ook goed. Later bleek het er zelfs bij te horen. Het was prachtig om te ervaren hoe sterk dat groepsgevoel toen was.’
Grapperhaus: ‘Ik herinner me een hoop kippenvelmomenten, omdat er zo’n sterk eenheidsgevoel was. In alle eerlijkheid, ik heb ook gedacht: “Hoe lang duurt het nog? Het mag nu wel voorbij zijn.” Maar dat werd afgewisseld met het gevoel: “Yes, wat is het tof om hier onderdeel van uit te maken.”
Berlijn: ‘Een ontgroening kan – mits goed uitgevoerd – ontzettend veel betekenen. Ik heb zelf twee zoons, die inmiddels zijn afgestudeerd. De een is wel bij het corps gegaan, de ander niet. De oudste verzette zich er echt tegen, hij vond het een ballensfeer. Maar op de jongste had het een louterende werking, hij heeft er ontzettend veel zelfvertrouwen van gekregen. Ik zou het iedereen aanraden. Neem die stap en ga ervoor.’
Door Petra Meijer