Wetenschap
Onderwaterherrie
Leidse biologen onderzoeken of visjes meer moeite hebben om roofdieren te ontwijken als er herrie is onder water.
donderdag 22 juni 2017

Op een doordeweekse donderdag staat de parkeerplek langs de dijk bij Den Osse helemaal vol met vele tientallen Audi’s, Volkswagens en BMW’s, allemaal met witte nummerborden. Allemaal duikers, en ze lopen in file naar het smalle trapje over de dijk. In Duitsland is het Fronleichnam (Sacramentsdag). En dus zit Zeeland vol.

Biologe Annebelle Kok kijkt niet eens meer of het water helder is. Als het zo druk is, wordt haar experiment toch wel verstoord. Snel verplaatst ze zich naar een rustiger plek vlakbij de Brouwersdam.

Op een steiger knutselt masterstudente Kirsten Timmerman de proefopstellingen in elkaar. Een vierkant van volièrepijpen, met twee GoPro-onderwatercamera’s eraan. Er zitten kleine zwembandjes aan vast met visdraad. ‘Cheapass boeien’, legt Kok uit.

Al snorkelend nemen Kok en Timmerman de stellages mee door het water van de Grevelingen, op zoek naar grondels. Hebben ze zo’n visje gevonden, dan wordt de proefopstelling daaromheen gelegd. Een klein doosje met gedroogde garnalen moet het vervolgens naar een plekje recht voor de camera’s lokken.

De grondeltjes krijgen de tijd om te wennen aan hun nieuwe omgeving. Timmerman houdt duikende Duitsers uit de buurt van de vierkanten, en Kok legt uit wat de bedoeling is. De afdeling gedragsbiologie houdt zich al jaren bezig met onderwaterherrie. Mensen maken lawaai, en dat doen ze ook op zee: palen voor windmolens worden de grond in geheid, enorme schepen varen volle kracht voorbij, ontploffingen voor seismologisch onderzoek. De biologen willen weten of dat kwaad kan.

‘Er zijn aanwijzingen dat het voor veel diersoorten lastiger is om een prooi te vangen’, legt Kok uit. ‘In een eerdere studie die ik deed, met bruinvissen in een bassin (zie kader), lijkt dat inderdaad zo te zijn. Nu wil ik weten of het omgekeerd ook geldt: grondels zijn prooidieren van de bruinvis. Er zijn wel aanwijzingen dat onderwatergeluid prooidieren verstoort in het ontwijken van roofdieren. Tenminste, bij vissen in aquaria. In het wild is het nog nauwelijks onderzocht.’

Dat is waar die vierkanten bij komen kijken. Tussen twee rechtopstaande poten aan het vierkant loopt een vislijntje van boven naar beneden. Langs die draad kan een stuk regenpijp met een soort snoet van ducttape eraan omlaag glijden. ‘De predator’, zoals de biologen het noemen, blijkt in andere proeven genoeg op een roofvis te lijken om kleine grondeltjes te laten schrikken. Kok en Timmerman willen weten of de vissen anders op de predator reageren als de omgeving luidruchtig is.

Op een goede dag, als het windstil is, er niet te veel duikers zijn en het een tijdje niet heeft geregend, kan je op deze plek in de Grevelingen acht à tien meter ver kijken onder water.

Vandaag is het niet zo’n dag. De wind komt op, en laat fijne zanddeeltjes in het water omhoog dwarrelen, en die verstrooien het felle zonlicht. Het resultaat is een geelgroene, melkige soep waarin de kleine grondels moeilijk te vinden zijn, en het nog maar de vraag is of de GoPro’s bruikbare filmpjes opleveren. Als de wind zo hard wordt dat de duikvinnen bijna van de steiger afwaaien, blaast Kok de veldproeven voor de rest van de dag af.

De maandag erna laat ze op haar computer in het Sylvius een eerder opgenomen filmpje zien. ‘Deze is gelukkig in elk geval helder.’ Het doosje met eten heeft een grondel en wat garnalen aangetrokken, zo te zien. Ineens – poef! – schiet het visje weg. Een halve seconde later komt de grote grijze namaakrover in beeld. ‘Hier zag je dus een vluchtreactie, maar het gebeurt ook wel dat ze gewoon stil blijven zitten. We kijken nu of de aanwezigheid van geluid uitmaakt, en of er nog verschil zit tussen continu geluid of gebonk.’ Met nog honderden filmpjes die ze moet analyseren, waagt ze zich nu nog niet aan een uitspraak over de gevolgen.

‘Als blijkt dat geluid het inderdaad lastiger maakt om roofdieren te ontwijken, dan is moeilijk om te zeggen wat de gevolgen zullen zijn. Welke van de twee soorten gaat er dan op achteruit? Het zou kunnen dat het netto effect nul is, of voor één van de twee soorten sterker. Het kan ook zijn dat allebei de soorten erop achteruit gaan. Bijvoorbeeld omdat de bruinvissen naar gebieden gaan waar minder eten is, terwijl de grondels op worden gegeten door een andere predator, die geen last heeft van de herrie. Maar dat is allemaal speculatie, vooralsnog.’

De tijd dat de bruinvissen – eigenlijk geen vissen, maar kleine walvisjes – nog als ‘varkenvis’ werden betiteld en opgegeten, is al eeuwen voorbij. Waarom is Kok niet geïnteresseerd in commercieel interessante vissen zoals zeebaars of kabeljauw? ‘We hebben bruinvissen gekozen omdat dat toppredatoren zijn. Ze hebben dus mogelijk ook invloed op de wel-commerciële soorten. Bovendien is de zee niet alleen interessant als bron van vis die je kunt verkopen, maar ook voor natuurbehoud. En als het dan toch om geld moet gaan: toeristen die naar Zeeland komen, beleven heel veel plezier aan de aanwezigheid van bruinvissen daar.’

Het geheime bruinvissenbassin

De precieze plek van Koks bruinvissen-onderzoek houdt ze zorgvuldig geheim. Een foto van haar met de walvisjes erop heeft ze wel, maar wil ze niet geven, uit angst zo alsnog de locatie te verraden.

Maar ergens in Nederland, op een niet nader genoemde stek, ligt een bassin met twee gerehabiliteerde bruinvissen erin. Ooit op het strand gevonden, en door vrijwilligers van SOS Dolfijn naar het bassin gebracht. De beheerder is een voormalig medewerker van Dolfinarium Harderwijk, en heeft slechte ervaringen met dierenrechtenactivisten en mensen die ’s nachts over het hek klimmen omdat ze met een dolfijn wilden zwemmen. Mare was niet welkom.

Kok: ‘Die locatie heeft een binnen- en een buitengedeelte. Normaal zijn de dieren liever buiten, maar als we daar geluid afspeelden, gingen ze toch liever naar binnen. Vandaar dat ik denk dat bruinvissen een lawaaierig gebied zullen vermijden, als dat mogelijk is. Ook bleek dat één van de twee dieren meer tijd nodig had om een prooi te vinden als er geluid aan stond. De ander dus niet. Dat maakt het moeilijk om in te schatten hoeveel last bruinvissen als soort hebben van geluid, maar je kan dus in elk geval niet zeggen dat er geen effect is.’

Bruinvissen sporen hun prooi op met behulp van echolocatie: net als vleermuizen stoten ze hoge geluidjes uit, en gebruiken ze de weerkaatsing daarvan om zich een beeld te vormen van hun omgeving. Dat roept een extra vraag op bij het onderzoek naar bruinvissen en geluidsoverlast: heeft de bruinvis meer moeite met jagen omdat hij is afgeleid? Of heeft de bruinvis meer moeite met jagen omdat zijn echolocatie verstoord wordt door de herrie?

Om dat te onderzoeken gebruikte Kok behalve een geluids-stimulus ook een andere afleiding: een garde. Zo’n ding waar je pannenkoekenbeslag mee klopt, ziet er blijkbaar heel erg raar uit voor echolocatie gebruikende dieren, omdat het ultrageluid heel raar weerkaatst. Dat bleek toch minder afleidend dan een bonkende speaker, stelde Kok vast.