Columns & opinie
Column: De plaag van thuiswonendheid
donderdag 11 mei 2017

Dertien maanden in Amerika. En nu, op het moment van schrijven, drie dagen in Nederland.

Het is een cliché om te zeggen dat het vooral opvalt dat er in ons kleine landje helemaal niets veranderd is. Bovendien zou dat niet waar zijn. Op de fiets vanaf mijn ouders naar mijn nieuwe werkplek, het Centrum voor Milieuwetenschappen in Leiden (CML), zie ik dat die bouwput achter het Leids Universitair Medisch Centurm eindelijk weg is.

En het CML zelf heeft ook innovatie gepleegd. Er staat tegenwoordig een fruitbox. Twee stuks fruit per dag, voor elke medewerker. In de ochtend afgeleverd zodat niemand tijdens de lunch zonder zit. Perfect geregeld en, hoe kan het ook anders, helemaal gratis.

Nog een frappante observatie: ik ben nu de vijfde van mijn vriendengroep die weer bij zijn/haar ouders woont. Natuurlijk, iedereen heeft zo zijn redenen. De een is net terug uit het buitenland. De ander z’n relatie is op de klippen gelopen. Iemand is aan het verhuizen. Maar toch. Vijf. Dat is wel heel veel.

Toen ik net ging studeren was het een race om als eerste het huis uit te zijn. Een goede tien jaar waren ouders er alleen om een vriendinnetje ervan te overtuigen dat het menens was. En nu, als we begin dertig zijn, is een groot deel weer terug bij af.

Terwijl ik de fruitbox bestudeerde, maakte ik een opmerking over deze plaag van thuiswonendheid, tegen de meubilairprofessor van het CML – je kent ze wel, dat zijn professors die al lang en breed met pensioen zijn, maar desalniettemin nog elke dag in de gangen van het instituut rondhangen. Zijn oordeel van even helder als hard: ‘Ze zijn gewoon lui.’

Ik verduidelijkte dat die ‘ze’ niet alleen mijn vrienden waren, maar dat ik zelf ook weer bij mijn ouders woonde.

Hij mompelde iets over dat ik natuurlijk pas net terug ben, keek mij even wantrouwend aan, en memoreerde toen: ‘Mijn dochter kwam op gegeven moment ook terug uit het buitenland. Ze was in Moskou geweest. Toen kwam ze ook weer bij ons inwonen. Dat heeft wel zeker zeven maanden geduurd!’

Halverwege die laatste zin waren zijn wenkbrauwen verontwaardigd ter hemel gestegen. Ik reageerde niet. Hij besloot dat de boodschap nog niet helemaal duidelijk was, en voegde daar met verheven stem aan toe: ‘Het was op een gegeven moment alsof mijn vrouw en ik bij haar inwoonden.’

Ik beaamde de verschrikkelijkheid van die situatie, die natuurlijk in niets op de mijne leek, en snelde weg, met een appeltje in mijn hand, richting mijn nieuwe kantoor.

Ik zou natuurlijk een column lang kunnen klagen over existentiële drama’s die mij richting mijn ouders jagen. Concluderen dat angst voor populisme mij bij mijn moeder doet intrekken. Of een tirade houden over hoe weinig je als universitair medewerker betaald krijgt.

Dat laatste is overigens helemaal waar. Ik verdien hier als universitair docent iets meer dan de helft van wat ik als postdoc in Amerika kreeg. Maar vooralsnog kan ik mij een appartementje in Den Haag nog net wel veroorloven. Dus ik moet toegeven dat het CML-meubilair dit goed had ingeschat.

Ik ben gewoon lui.

Het is de koelkast die zich op magische wijze vult. Het is de was die in de wasmand verdwijnt en een paar dagen later schoon en gevouwen in mijn kast verschijnt.

En mijn moeder vindt het fantastisch dat ik terug ben. Maar ik ben gewaarschuwd.

Benjamin Sprecher was postdoc in Yale, en begint nu als assistent professor bij het Centrum voor Milieuwetenschappen in Leiden