Ze konden ontsnappen, maar deden het niet. Want, zo schreef Wttewaall van Stoetwegen achteraf: ‘George vond het immoreel, daar hier de menschen onder het puin lagen te gillen. We hebben er twee uitgegraven wat Polen bleken te zijn. Later vertelde de oppercipier dat als het Duitschers waren geweest we een lintje gekregen zouden hebben.’
Maduro is een relatief onbekende Leidse held over wie Kathleen Brandt-Carey de biografie Ridder zonder vrees of blaam schreef. Hij werd op 15 juli 1916 geboren op Curaçao, als enige zoon van de Joodse Jossy en Rebecca Maduro. Al vanaf jonge leeftijd werd de kleine George duidelijk gemaakt dat hij voorbestemd was voor een leidinggevende functie binnen het grote familiebedrijf, Maduro & Sons, met takken in het bankierswezen en in de scheepsvaart. Op tienjarige leeftijd vertrok de familie naar Nederland, maar toen zijn ouders niet aan het klimaat en de cultuur konden wennen, vertrokken ze naar Parijs en werd George ondergebracht bij pleegouders.
In 1934 ging Maduro rechten studeren in Leiden. Tijdens zijn studie werd hij lid bij de studentenvereniging Minerva en vestigde hij zich aan Noordeinde 52. Na de ontgroening richtte George zich op zijn studie, maar mogelijk werd hij afgeleid door zijn jaarclub, Dignus, en het lustrumjaar van Minerva. Tijdens het hoogtepunt van de lustrumweek liep George mee in de maskerade als brouwmeester met een prachtige mantel, pofbroek en hoge laarzen.
Zijn studieresultaten vielen tegen, schrijft de biografe. ‘Voor het gemiddelde corpslid was dit geen reden om de welverdiende vakantie af te zeggen, maar het gemiddelde lid had natuurlijk geen Jossy als vader. George werd teruggestuurd naar Leiden om te studeren en de familie vierde vakantie zonder hem.’ In 1936 slaagde hij bij de laatste poging voor de zomervakantie alsnog voor zijn kandidaatsexamen.
Na de vakantie keerde George echter niet terug naar Leiden. Hij was namelijk opgeroepen voor het leger en ingedeeld bij de cavalerie. De oproep verliep op basis van een loterij onder alle geregistreerde jongemannen in de gemeente. De indeling bij de huzaren bood het voordeel dat hij minimale studievertraging opliep. Na een jaar actieve training in Amersfoort kon hij namelijk lid worden van de Nationale Reserve. Dit bracht nog twee jaar met grote exercities met zich mee, maar die duurden twintig dagen en vonden plaats in de vakantie.
Later verhuisde George naar Stille Rijn 11, waar hij samenwoonde met verschillende andere ouderejaars van Minerva. Hij was lid van de schermclub, Arena Studiosorum, en van een nieuw borrelgezelschap, Bittergenootschap Half-Ruggement Sint Joris, waarvan hij zelfs vicepresident werd. Deze club was bedoeld voor reservisten van de cavalerie.
Tussendoor probeerde hij de familie-eer te redden door de zogenoemde Looden Verrader terug te veroveren. Dit was een boegbeeld, in de vorm van een dame, dat afkomstig zou zijn van een in Curaçao ontploft fregat en uiteindelijk in handen was gekomen van de familie Maduro. Het beeld werd met enige regelmaat door de Nederlandse marine als een soort ludieke grap ‘geroofd’ en weer teruggegeven. Zo ook door de bemanning van het pantserdekschip Gelderland.
Toen de Gelderland in 1938 in Rotterdam aanmeerde, besloot Maduro om de marine terug te pakken. Samen met drie medestudenten roeide hij naar het schip. ‘We hadden touwen met enterhaken eraan meegenomen, maar dat was niet noodig want achter de Gelderland lag een kleine sloep en langs dat touw ben ik naar boven geklommen’, schreef hij aan zijn ouders. Aan boord liep het mis: hij werd ontdekt. ‘Ik wilde eigenlijk net doen of ik bij het schip hoorde en toen de schildwacht mij toeriep: "Burger of matroos?" riep ik terug: "Matroos natuurlijk en hou nou je kop!" Maar gelukkig: ‘Het noemen van mijn naam voor den onderofficier van de wacht was voldoende om het doel te verklaren van mijn sluippartij.’
Toen de Duitsers Nederland binnenvielen in de meidagen van 1940 wist Maduro zich te onderscheiden door zijn dappere optreden tijdens de gevechten rondom Villa Dorrepaal. Hij wist de villa terug te veroveren, waardoor de Duitsers de toegang tot Den Haag via de Oude Tolbrug werd ontnomen. Later tijdens de meidagen schoten mannen onder het bevel van Maduro twee spionnen dood, waarvoor hij zou worden opgesloten in het Oranjehotel, een gevangenis in Scheveningen voor Nederlanders die verzet tegen de Duitsers hadden gepleegd.
Ook daar liet hij zijn principes prevaleren boven zijn eventuele vrijheid. Toen hij op 15 december 1941 uit zijn cel werd gehaald, vreesde hij naar een kamp te worden afgevoerd. Maar bij de poort gaf de cipier hem de keuze: ‘Wilt u drieduizend gulden betalen of weer terug in de gevangenis?" George antwoordde: "Dan maar weer terug." De Duitser vervloekte hem: "Verdammter Jude, Sie können nach Hause gehen, Sie sind Entlassen." Toen was hij alsnog vrij.
In juni 1943 besloot hij om zich te vervoegen bij zijn vriend Oncko Wttewaall van Stoetwegen, die vlak daarvoor naar Brussel uitgeweken was. Hij had de Utrechtse rechtenstudent leren kennen op de huzarenopleiding. Samen hadden ze voor het verzet onder meer wapens van de Duitsers gestolen. Nu wilden ze proberen om naar Engeland te vluchten om met andere vrije Nederlanders te strijden tegen de nazi’s. Het liep echter anders: de groep werd verraden tijdens de vlucht op 4 september 1943 en belandde in de gevangenis van Saarbrücken.
Daar heerste een streng regime. Gevangenen kregen ’s ochtends een snee brood, ’s middags een liter aardappelschillen-soep en ’s avonds weer een snee brood. Een emmer diende als wc. Na de eerste ontsnappingskans te hebben laten passeren, volgde bij een nieuw bombardement een tweede mogelijkheid. Een Pool wist Maduro’s cel te openen, schreef Wttewaall van Stoetwegen. ‘George holde toen naar de mijne, maakte die open en daar het personeel in de schuilkelder zat hebben we geprobeerd weg te komen.’ Dit keer kwamen ze tot voorbij de gevangenismuur, ‘waar we gesnapt werden door de Directeur van de gevangenis met het pistool in de hand’.
In november 1944 werd Maduro afgevoerd naar concentratiekamp Dachau. Binnen een week wist hij zich op te werken tot slaapzaal-capo, wat inhield dat hij de verantwoordelijkheid voor de zaal droeg. Weinig mensen die pas een week in het kamp waren genoten zulk vertrouwen. Toch sloeg het noodlot toe en op 8 februari 1945 stierf George Maduro aan de vlektyfus.
Na de oorlog wilden zijn ouders een monument oprichten voor hun overleden zoon. Zij voelden echter weinig voor een standbeeld, en kozen voor een ander project dat zijn naam kreeg: de miniatuurstad Madurodam. De winst van het park ging destijds naar een studentensanatorium voor studenten met tuberculose.
Deze ziekte is tegenwoordig uitgebannen en het geld gaat naar goede doelen voor kinderen en jongeren.
Kathleen Brandt-Carey, Ridder zonder vrees of blaam. Het leven van George Maduro 1916 - 1945. Uitgeverij Spectrum, 422 bladzijdes. € 24,99
Mare zette de herdenkingen en festiviteiten in Leiden rond 4 en 5 mei op een rijtje.
Lees ook ons Oorlogsnummer van twee jaar geleden.