Achtergrond
Dit doe je niet zomaar even
Sinds november is Hester Bijl (1970) de nieuwe vice-rector magnificus van de Universiteit Leiden. Ze gaat zich vooral richten op vernieuwing van het onderwijs. ‘Als ik iets echt kan en er niet meer wakker van lig, denk ik: goh, wat nu?’
donderdag 30 maart 2017
Hester Bijl: ‘Het is leuk om moeilijke dingen te doen.’ © Marc de Haan

U heeft in Delft technische wiskunde gestudeerd. Waarom koos u voor die studie?

‘Het is leuk om moeilijke dingen te doen. Bètavakken vond ik pittiger, ze daagden me uit tot nadenken en puzzelen. Wiskunde is de universele taal van de bètawetenschap. Dus als de studie niet beviel, dan kon ik altijd nog switchen. Maar ik vond het ontzettend boeiend.’

De TU is een mannenbolwerk. Voelde u zich daar thuis?

‘Ja hoor. Bij wiskunde viel het wel mee. Een derde van de studenten was vrouw. Maar toen ik de eerste keer de stad in ging, dacht ik: goh, ik ben de enige vrouw in deze kroeg. 

‘Ik heb overigens ook in Leiden een studie afgerond: Engels in deeltijd. Je kon toen nog gratis een tweede studie volgen. Ik lees heel graag en na drie jaar wiskunde miste ik toch de alfakant. Het was een totaal andere gemeenschap. Er was één man, en die stopte na drie maanden. De studenten waren gemiddeld tien tot vijftien jaar ouder dan ik, veel vrouwen die na de middelbare school waren gaan werken en toch nog een opleiding wilden volgen.’

Hoe kwam u bij de faculteit Luchtvaart- en Ruimtevaart­techniek terecht?

‘Ik studeerde af in de numerieke wiskunde en ben er ook op gepromoveerd. Je gebruikt wiskunde om fysische processen te benaderen. Ik richtte me vooral op stromingen, van bijvoorbeeld lucht. Na twee jaar in het bedrijfsleven te hebben gewerkt kwam er een positie vrij voor een universitair docent bij luchtvaart- en ruimtevaarttechniek. We willen stiller en schoner vliegen: hoe kun je wiskunde gebruiken om dat voor elkaar te krijgen?

‘Dat paste precies bij mij. Toen ik tien was, werd de eerste Space Shuttle gelanceerd. Daar bleef ik voor thuis. Ik had een map met allemaal krantenknipsels over de missie. Tijdens mijn sollicitatiegesprek hoorde ik op een bepaald moment een zwaar, ronkend geluid: bwrrrrrrr. Ik zat tegenover een grote commissie, maar alle leden renden naar het raam. “Hé, wat cool”, riepen ze. “Een Dakota!” Typerend voor die faculteit. De afdeling waar ik onderzoek ging doen, had van die enorme windtunnels. Dat geluid: woooossshhh. Heerlijk.’

U werd wel als ‘de komeet’ omschreven vanwege de enorme snelheid waarmee u carrière maakte.

‘Haha, die had ik nog nooit gehoord. Wat boeiend. Ik weet het niet of het supersnel was. Het ging voor mij precies snel genoeg. Het is niet zo dat ik dacht toen bij de faculteit binnenkwam: ik wil hoogleraar worden en vervolgens decaan. Maar als ik iets echt kan en er niet meer wakker van lig, denk ik: goh, wat nu? Zo ben ik stap voor stap bestuurder geworden. Ik merkte dat ik het leuk vond. En het ging me goed af.’

In 2003 zei u tegen de Volkskrant dat u nog effectiever kon worden in het ‘mensen die boven of naast me staan zover zien te krijgen dat ze doen wat ik wil.’ Is dat inmiddels gelukt? 

‘Er staan ondertussen steeds minder mensen boven me... Ik ben daarin zeker effectiever geworden, maar moet me blijven ontwikkelen. Eerst een groepje promovendi, dan een faculteit en nu een hele universiteit. Dat doe je niet zomaar even.’

Wat is u opgevallen aan Leiden?

‘Studenten spelen in Leiden niet alleen een grote rol in de medezeggenschap, maar ook in het bestuur. Het faculteitsbestuur heeft een studentassessor. Dat is in Delft niet zo. Er is ook een verschil in stijl. In Delft zitten veel ingenieurs, dat zijn vaak vrij pragmatische mensen, die de vorm van communicatie niet zo belangrijk vinden. Ze kunnen redelijk direct uit de hoek komen. In Leiden is er meer aandacht voor de mens: vriendelijk zijn voor elkaar. Hier maak je niet zomaar tijdens een vergadering een keiharde opmerking. In Delft dacht ik zo nu en dan: zo, die is bot. Maar dan ligt het wel meteen op tafel.’

Had u een idee wat u in Leiden wilde veranderen?

‘Nee. Je weet pas wat er speelt als je er een tijdje rondloopt. Ik ga naar colleges, praat met medewerkers en studenten. Als we ineens van koers veranderen omdat ik hier ben, dan is dat helemaal niet gezond. Het is meer accenten leggen dan de boel omgooien.’

Wat is het lastigste aan bijsturen? 

‘Een deel van de mensheid wordt enthousiast van verandering, daar hoor ik bij. De meerderheid staat niet meteen te juichen. Het moet meerwaarde hebben, en je moet een goed verhaal hebben, want je vertegenwoordigt de hele diversiteit van de universiteit. Ik ben dan ook een ontzettende fan van medezeggenschap. Het is beter om in een vroeg stadium een groep weldenkende mensen om hun mening te vragen.’

U richt zich binnen het college voornamelijk op het onderwijs. Wat zijn de voornaamste uitdagingen? 

‘We willen onder andere actiever en kleinschaliger onderwijs en gaan daarover in gesprek met faculteiten, docenten en studenten. Wiskunde doceren aan zeventig studenten is iets heel anders dan een volle collegezaal met bijna duizend eerstejaars Rechten. 

‘Dan het aanbod: welke vakken geven we en zijn die toegankelijk genoeg? We willen beter aansluiten op de behoeften van studenten. Dat kan ook steeds meer door de technologische ontwikkelingen. 

‘Logistiek is een bottleneck. Het volgen van vakken bij andere opleidingen en faculteiten is lastig. De universiteit is heel decentraal georganiseerd en dat is inhoudelijk perfect. Maar de logistiek is ook decentraal geregeld, en dat is een probleem. 

‘We moeten gaan nadenken over de harmonisatie. Om toekomstbestendig te zijn, is het van belang om ons onderwijs te ontsluiten voor een grote groep studenten.’

Kijken de studenten binnenkort alleen nog naar weblectures? 

‘Eerst was de trend: we gaan helemaal online. Maar uit onderzoek blijkt dat het toch goed is om een universiteitsgemeenschap te hebben die fysiek aanwezig is in een gebouw. Zomaar zeggen: we schrappen alle colleges, daar geloof ik niet in. Online is niet altijd beter. Ik geloof heel erg in een mix, bijvoorbeeld blended learning. Je kunt contacturen anders invullen: niet alleen voor kennisoverdracht, maar veel interactiever.’

Het bindend studieadvies in het tweede jaar is geschrapt. Zijn er nieuwe maatregelen op komst om studenten bij de les te houden?

‘De eerstejaars krijgen al vrij vroeg te horen of ze nog op koers liggen. We zijn aan het nadenken over een tweede moment in mei waarop we studenten die in de gevarenzone zitten nog een extra alert geven. In de jaren daarna willen we hen in kleine gemeenschappen laten samenwerken en zorgen dat ze niet slechts een consument in de collegezaal zijn.’

De universiteit heeft een diversiteitsbeleid. Moeten er geen harde targets worden verbonden aan het percentage vrouwelijke hoogleraren?

‘Dat doen we ook. We hebben doelstellingen. In 2020 willen we bijvoorbeeld dertig procent vrouwelijke hoogleraren hebben.’

Is dat niet te weinig?

‘De enige knop waaraan je kunt draaien is nieuwe aanstellingen. Tenzij je alle mannen ontslaat, of ze op 0,2 fte zet, zoals we laatst in het college grapten. Als je kijkt naar nieuwkomers, dan doen we het hartstikke goed. We zitten boven de dertig procent benoemingen. We hebben zelfs 44 procent gehaald in 2015. Het kan haast niet sneller. Je vist in de vijver van wetenschappers die twintig jaar geleden in de collegebanken zaten. Toen studeerden er nog veel minder vrouwen. Het gaat overigens ook niet alleen om vrouwen. Iedereen moet zich bij ons thuis voelen.’

Studenten met een migratie­achtergrond en zogeheten eerstegeneratiestudenten zijn er lang niet altijd blij mee dat ze onder het diversiteitsbeleid vallen.

‘Dat kan ik me voorstellen. In Delft was er een hoogleraar die bij het begin van het college zei: “Goedemiddag heren”, en dan richting mij, “… én dame.” Dan wordt er zo de nadruk opgelegd dat jij anders bent, en dat wil je juist niet.

‘Maar studenten met een biculterele achtergrond doen het minder goed op de universiteit. Dan kun je doen alsof je dat niet ziet, maar soms is extra hulp nodig. Daarin kan de universiteit voorzien. Niemand dwingt je en het is zeker niet de bedoeling dat studenten zich er naar door voelen.’

Door Vincent Bongers