Achtergrond
Herman & Ik: De nieuwe Guggenheimer-cocktail
Voor de Brusselmansiaan is elk nieuw werk van de auteur een evenement. Als vijftienjarige haastte ik me naar boekhandel Winants in mijn geboortestad Heerlen als er weer een nieuwe Brusselmans was uitgekomen.
donderdag 16 februari 2017

Vervolgens was ik dan een of twee dagen onder de pannen. Winants, opgericht in 1939, was een begrip in Zuid-Limburg. Tot mijn spijt ging de zaak in 2010 failliet.

De afgelopen weken dacht ik met weemoed terug aan deze tijd. Winants mag dan al zeven jaar niet meer bestaan, Brusselmans is nog niet uitgeschreven. Eind januari verscheen Guggenheimer koopt een neger. Het is het vijfde deel in een reeks die ooit bedoeld was als trilogie: De terugkeer van Bonanza (1995), Guggenheimer wast witter (1996) en Uitgeverij Guggenheimer (1999). Maar hij kon zich niet bedwingen en voegde er na Guggenheimer in de mode (2012) nog een vijfde deel aan toe.

Deze satirische serie beschrijft de avonturen van de – in Brusselmans’ woorden – ‘megalomane gek Guggenheimer (hij heeft geen voornaam)’. Dat is een politiek incorrecte, onbeschofte, grofgebekte en wodka zuipende mediamagnaat en multimiljardair, die bereid is om over lijken te gaan om zijn doelen te bereiken: het tot een succes maken van respectievelijk een eigen televisiestation, reclamebureau, uitgeverij en mode-imperium. Hij doet niets liever dan zijn secretaresse Debbie beffen en ‘neuzen’, en ook andere schoonheden moeten eraan geloven. Joost Zwagerman karakteriseerde de Guggenheimer-reeks als een ‘burlesk fictief terrarium […] waar de wetten van de slapstick regeren en waar de hoofdfiguur ondanks zijn afgrondelijke botheid en onnozelheid altijd weer zegeviert.’

Het waren de Guggenheimer-boeken die mij deden besluiten Nederlands te gaan studeren. Toen begreep ik dat literatuur een spel was en niet alleen maar ernstig hoefde te zijn. Ik vond het prachtig hoe Brusselmans bekende Vlamingen te kakken zette. Uitgeverij Guggenheimer was mijn favoriet, omdat het een satire is op de literaire wereld. Iconen als Jef Geeraerts, Hugo Claus en Monica van Paemel worden alle drie letterlijk een kopje kleiner gemaakt, omdat uitgever Guggenheimer auteurs van zijn concurrenten wil uitschakelen.

Uitgeverij Guggenheimer is vooral bekend vanwege het feit dat de Vlaamse modeontwerpster Ann Demeulemeester een proces tegen Brusselmans aanspande wegens smaad. En met succes. Het boek werd in Vlaanderen enige tijd verboden en de schrijver moest een schadevergoeding betalen. Brusselmans noemde Demeulemeester – bij monde van zijn personage – een ‘dwergpoliep met puitenogen en haar van op haar pruim tot op haar rug’, en voegde daaraan toe: ‘Jongens toch, die Ann Demeulemeester. Ik heb al veel misbaksels aan m’n toeter hebben hangen, maar die spande de kroon.’

Toen Brusselmans aankondigde dat zijn vijfde roman Guggenheimer koopt een neger zou gaan heten, waren mijn verwachtingen dan ook hooggespannen. Bij een van mijn bezoeken aan de schrijver vertelde hij dat zijn uitgeverij aanvankelijk moeite had met de titel. Het woord ‘neger’ vond men te ver gaan. Maar hij kon het boek toch moeilijk Guggenheimer koopt een zwarte man of Guggenheimer koopt een Afro-Amerikaanse medemens noemen? Uiteindelijk stemde Prometheus in met de titel, maar zijn wens om een Zwarte Piet met gouden ringen op het omslag af te beelden werd niet ingewilligd.

Het boek bevat alle ingrediënten van Brusselmans’ vorige Guggenheimer-romans. De hoofdpersoon is nog altijd even politiekincorrect, vrouwonvriendelijk, homofoob, seksistisch en gewelddadig. Een van zijn tegenstanders sterft zelfs, doordat Guggenheimer zijn lesbische bodyguard in diens mond laat poepen, zodat hij stikt in een diarreestroom. Van de realiteitseis trekt Brusselmans zich in dit boek niets aan, van literaire conventies evenmin. De ‘neger’ uit de titel – die Guggenheimer denkt nodig te hebben om een noodlijdende voetbalclub waar hij per toeval bij verzeild raakt weer te doen floreren – duikt pas na driehonderd pagina’s op en speelt nauwelijks een rol van betekenis.

Maar er zijn ook verschillen ten opzichte van de vorige delen. Bekende Vlamingen worden dit keer niet belachelijk gemaakt. Guggenheimer is milder geworden, omdat Brusselmans geen zin meer heeft in een rechtszaak. Guggenheimer is wel veel rechtser dan tevoren. In het hele boek gaat hij tekeer tegen ‘kwalafoten’ (moslims), die hun vrouwen mishandelen en bezig zijn het superieure blanke ras te bezoedelen: ‘Het is nu eenmaal zo dat we in een half-kwalafotische natie leven, en er is geen ontsnappen aan.’ Het is Brusselmans’ manier om de politieke actualiteit een plek te geven in zijn boek.

Een van de gimmicks van de Guggenheimer-boeken is dat de hoofdpersoon telkens een zelfbedacht drankje nuttigt. In het tweede deel is dat een ‘Prince’ (wodka met veel ijs en schijfjes kiwi), in Uitgeverij Guggenheimer een ‘Miljaardedzju’ (een glas wodka waarin een theezakje bungelt). Beide cocktails heb ik in het verleden wel eens geproefd – je bent Brusselmansiaan of niet.

In Guggenheimer koopt een neger drinkt hij ‘Indira Gandhi’: ‘een vierde whisky, een vierde gin, een vierde sap van gecombusteerde klingelbessen, en een vierde witverlies van om het even welke vrouw’. Vooral dat laatste is essentieel. Door zijn stamkroeg wordt het speciaal voor Guggenheimer in huis gehaald, aldus de uitbater: ‘Ik heb gisteren nog een halve liter afgetapt bij mijn grootmoeder, die daardoor vanmorgen nog steeds buiten westen lag.’

Dat drankje laat ik maar aan me voorbijgaan.

Rick Honings

Universitair docent moderne Nederlandse letterkunde Rick Honings werkt aan een boek over Herman Brusselmans. Op deze plek doet hij verslag van zijn vorderingen