Columns & opinie
Column: Wetenschap als beroep
donderdag 2 februari 2017

Is wetenschap een beroep, een rol in de maatschappij die bepaald wordt door de eigen inbreng en het mee mogen draaien met de samenleving? Of dient het een hoger doel? Lijkt de wetenschapper op een monnik die louter de waarheid zoekt, op een mandarijn die politieke en sociale normen vaststelt of op een manager die uit schaarse middelen het beste wil halen?

De organisatiecomponent krijgt ongetwijfeld steeds meer invloed; zuivere wetenschap is inmiddels ondergeschikt aan structuren, processen, vergaderingen, die allemaal een groot deel vergen van ieders tijd. Gaat het daardoor beter of slechter? Om het antwoord te vinden, kan men het beste een debat in de vorm van een middeleeuws dialectisch dispuut voeren.

De these van de ondergangsprofeet zou luiden: de ontwikkeling van monnik via mandarijn tot manager is een geschiedenis van continue achteruitgang, net als de antieke mythe van de vier tijdperken. Kennis neemt af, macht neemt toe. Nu zitten we in de ijzeren tijd: wetenschappelijke originaliteit gaat schuil achter scoren in peer-reviews. Dit leidt tot beunhazerij, middelmaat en cynisme.

We moeten terug naar het ideaal van de monnik en rust, individualisme en vertrouwen bevorderen zonder alles te willen controleren. Wetenschap is nadenken en dus van intrinsieke waarde; het is een levensvorm. De maatschappij voldoet niet meer aan haar verplichting om reflectie te koesteren en zal in groeiende mate slachtoffer worden van haar eigen kortzichtigheid.

Dan de antithese van de vooruitgangsoptimist: monnik, mandarijn en manager zijn slechts facetten van één bestaan. Denk aan Schiller’s ‘philosophische Köpfe’ en ‘Brotgelehrte’: dit zijn geen verschillende soorten wetenschappers, maar archetypische drijfveren in de ziel van iedereen. Het precieze mengsel hangt echter af van de sociaal-culturele voorwaarden. De toewijding van de monnik veronderstelt dat de waarheid bestaat; de mandarijn verwezenlijkt het geloof in de superioriteit van culturele en intellectuele vorming, die alleen toegankelijk is voor een kleine elite; de manager is de adequate reactie op de vraag naar een verantwoorde omgang met economische resources in een competitieve wereld.

Deze verandering is het natuurlijke gevolg van de overgang naar een moderne samenleving. Embrace change! De universiteit is nu egalitairder; daardoor kan het potentieel in de maatschappij beter benut worden dan in een aristocratische wetenschapscultuur. Daar zijn wel heldere en objectieve criteria voor nodig. Wetenschap is dus een beroep als alle andere; iedereen moet zich volgens transparante maatstaven bewijzen, zoals overal op de arbeidsmarkt.

Maar toch, bij wijze van synthese blijft het streven naar kennis als doel op zichzelf een onderscheidend kenmerk van wetenschap ten opzichte van andere bezigheden. Het is inherent aan de menselijke natuur. In sommigen is deze drijfveer zo groot dat ze er al het andere aan ondergeschikt maken. Wetenschap kan een samenleving echter alleen verrijken en een tegenwicht bieden aan de markt, als ze met radicaal andere normen opereert en laat zien dat er meer is dan de goedkope waan van de dag.

Daarom heeft wetenschap een grote behoefte aan maximale vrijheid; het gaat immers om de intellectualiteit te verhogen, niet om braaf in een organisatie te ‘functioneren’ (alleen dat woord al!) en bureaucraten te behagen. De institutionele context van wetenschap hoort die vrijheid te faciliteren, durf alsmede creativiteit te bevorderen en de spanning tussen fundamenteel verschillende persoonlijkheden vol te houden. Alleen zo ontstaat het nodige evenwicht tussen zieners en boekhouders. Monnik, mandarijn en manager zijn wel in iedere wetenschapper met elkaar verbonden: de creativiteit van de monnik heeft de daadkracht van de manager nodig, maar de mandarijn moet ervoor zorgen dat de monnik de richting bepaalt en tegelijkertijd verantwoord gebruik maakt van zijn mogelijkheden. (Tegenwoordig komt daar uiteraard nog de mediatijger bij.) Die balans is nu grondig verstoord en moet hersteld worden. Daar kan iedereen een bijdrage aan leveren door trouw wetenschappelijke waarden te bevorderen en zich niet laten manipuleren door de flauwekul van postmoderne ideologen. Wetenschap als beroep beoefenen betekent, vrij naar Plato, de verhouding tussen monnik, mandarijn en manager in jezelf te ordenen.

Holger Gzella is hoogleraar Hebreeuwse en Aramese

taal- en letterkunde