Columns & opinie
Column: Pr
donderdag 2 februari 2017

Je ne parle pas Français.

Paradoxaal, maar waar; van Frans bak ik niks. Of naja, paraplu, trottoir en capuchon, dat lukt nog wel.

Ik loop het bakkerijtje om de hoek binnen. Een verse baguette halen gaat me prima af. Sommige woorden zijn immers vrijwel universeel, maar een croissantje met chocolade bestellen gaat wat minder soepel. Blijkbaar betekent merci toch iets anders hier.

Ik ben in Frankrijk dus. Risoul, om precies te zijn. Het voelt bijna onwerkelijk. Twee dagen geleden zat ik namelijk nog in Belgrado.

SPRS.me bracht me daar, een reisorganisatie die je naar een willekeurige plaats in Europa stuurt. Iets nieuws ontdekken is eigenlijk te makkelijk geworden.

Vanuit Servië vloog ik in twee uurtjes terug naar Nederland, nam een Flixbus naar Parijs en ging vanuit daar door naar Lyon. Eenmaal aangekomen was het wachten op de BlaBlaCar-fransman die mij met zijn auto zou brengen naar de eindbestemming zonder daadwerkelijke bla bla.

Het is op zich vrij saai om een aantal uur in de auto door te brengen met iemand waarmee je niet kunt praten. Toch is het eigenlijk wel fijn dat er nog mensen zijn waar geen Engels mee te praten valt, laat staan Nederlands. Zo blijft het vakantiegevoel er nog een beetje in.

Direct nadat ik uitstapte en de bestuurder, alsmede de andere drie a-Angelsaksische medereizigers een ‘au revoír’ gaf, hoorde ik al wat vrienden.

Het geluid van de moedertaal zou een synesthesist – iemand met ‘vloeibare’ zintuigelijke waarneming – vast kunnen waarnemen als de geur van een nét-gebakken appeltaart. Ik voel me thuis, maar wat is een vakantie zonder de mogelijkheid op heimwee?

Het is inmiddels al elf uur ’s avonds, dus verkies ik de près-ski boven mijn stapelbed.

La Grotte Du Yeti, de après-ski bar onder ons appartement zit vol met verenigingsgenoten: Quinten op Quintersport. Hier en daar is een aanschouwende Fransoos te zien.

Ik voel me als een Englishman in New York. Een Dutchman in Risoul. Onmogelijk ontkomend aan Nederlands stemgeluid maken we het carnaval van de alpen mee.

Er was net gegeten bij Bruno, zo wordt me verteld. Bruno is de Quintus-kok, maar zijn naamgenoot hier is erg geliefd. Mensen houden van het bekende, of althans, dat denken ze.

Ik had eigenlijk nooit zin om een andere taal te leren dan degenen die me al bekend waren. Op de middelbare school wilde ik dus ook geen Frans leren, omdat ik dacht me wel te kunnen redden met medium Engels en Nederlands. In dit land vol mensen die weigeren iets anders te spreken dan Frans is dat toch ietwat lastig.

Ik vraag het barmeisje om two beers, waarna ze me vragend aankijkt.

‘Je mag ook gewoon Nederlands praten hoor.’

Mattijn de Groot is student wijs­begeerte