Columns & opinie
Column: Oma
donderdag 26 januari 2017

Met haar 98 jaar moet mijn oma een van de oudste Mare-lezers zijn geweest. Mijn columns werden uitgeknipt en voorzichtig nagekeken. Soms vond ze het niet goed genoeg. Vooral bij stukjes waarin ik hintte naar overmatig alcoholgebruik. De hoofdredacteur vindt dat fantastisch, maar oma belde me steevast de dag na publicatie op. ‘Dit vind ik maar niets’, zei ze dan.

Voor mijn promotie had ze het hele proefschrift gelezen, en geconcludeerd dat hoofdstuk zes van beduidend mindere kwaliteit was. En ze had gelijk. Het artikel is twee jaar later nog steeds niet door de review-molen gekomen.

Twee weken geleden belde mijn vader. Ik stapte onmiddellijk in het vliegtuig. Elke dag zat ik naast haar. Ze glimlachte. Een week later was ze dood. Gisteren hebben we haar gecremeerd.

Van kinds af aan vormde oma mij, in de musea van Leiden, voor de wetenschap. In Volkenkunde en Oudheden liet ze me zien hoe mijn wereld maar een heel klein stipje was in het volledige menselijke bestaan. In het Sieboldhuis leerde ze me hoe je een goede Japanse houtsnede kan herkennen. Vervolgens gingen we naar Onder de Boompjes, het Leidse veilinghuis, waar we zelf op de antieke prenten boden. Nu hangen ze in mijn ouderlijk huis. Een van mijn eerste herinneringen is aan een tentoonstelling over stenen en mineralen, in Naturalis. De stenen waren doorzichtig, felgekleurd, hadden interessante vormen. Oma vertelde hoe ze voortkwamen uit grotten en vulkanen en het diepst van de aarde. Er was een meteoriet. Ze vertelde hoe deze miljoenen jaren ronddwalen, om vervolgens door onze atmosfeer te branden en iemand zijn tuinschuur te slopen.

Ze tilde me op. Ik kon net mijn arm door een speciaal daarvoor gemaakt gat in de vitrinekast steken. Ik raakte de meteoriet aan, en ik voelde die enorme afstanden. De kou en de zwartheid. Dat was voor mij magie, en nu is dat voor mij wetenschap. Dat je iets pakt en bekijkt en onderzoek doet en de hele geschiedenis en context beschrijft, en zo dat object een beetje magie meegeeft.

Oma had door de jaren heen een klein museum aan magische objecten verzameld. Wat op eerste gezicht een simpele vuursteen leek was een neolithische handbijl. Honderdduizend jaar geleden door de eerste mens gebruikt om dieren te slachten (of, laten we realistisch zijn, andere mensen). Een roestige vaas was bij nader inzien gemaakt door een verdwenen cultuur uit midden-China, ruim tweeduizend jaar geleden.

Nu was oma eerder een wetenschapsoma dan een gevoelsoma. Toen we de rouwkaart schreven stond er in de voorbeeldtekst ‘onze zorgzame grootmoeder’. Mijn moeder en ik lachten. Vader, terugdenkend aan zijn jeugd, niet. We streepten het door, en maakten er ‘onze geliefde grootmoeder’ van.

Op een van haar laatste dagen nam ik de bus vanaf mijn ouders naar haar aanleunwoning. Ik opende de deur. Bleef even naast haar zitten, luisterend naar haar onregelmatige ademhaling. Toen maakte ik haar wakker, zodat ze wist dat ik er was.

Eerst was ze in de war. Herkende me niet. Ik praatte wat tegen haar aan. Ze dreef even weg. Toen ze weer terug was keek ze me aan en wist onmiddellijk wie ik was. Ze opende haar ogen zo wijd mogelijk en zei: ‘Ik hou van jou’. En ik, met mijn oma’s wetenschapsgenen, ik knipperde een paar keer en antwoorde droogjes: ‘Bedankt’. Ze was te zwak om nog iets anders te zeggen. Zimira Sprecher-Wyler had er vrede mee. En nu is ze weg.

Benjamin Sprecher promoveerde onlangs bij het Centrum voor Milieuwetenschappen in Leiden en is nu postdoc in Yale