Columns & opinie
Column: Promoveren
donderdag 6 oktober 2016

Afgelopen september had ik het druk met promoties. Eén van mijn aio’s heeft zijn proefschrift verdedigd, bij twee mensen zat ik in de commissie en het manuscript van een andere promovendus van mij ligt ter beoordeling.

Zelfs in zo’n bloedhete maand blijft het togaprotocol van toepassing. Dat onderstreept het belang van deze rite de passage: de verdediging oogt slechts een rituele dans, maar het begeleiden van een proefschrift is dé kern van het hoogleraarschap. Onderzoek en onderwijs, de enige dingen die een professor goed moet doen, komen dan bij elkaar en leiden tot de hoogste formele academische kwalificatie in Nederland: een promotie is hier bijzonderder dan bijvoorbeeld in Duitsland. Hoogleraren moeten juist daarvoor tijd vrijmaken en zich desnoods aan de vergaderwaanzin onttrekken.

Het begeleiden naar een doctoraat is namelijk cruciaal voor de voortgang van een vakgebied. Je leidt iemand op om, althans in principe, je gelijke te worden, zelfstandig onderzoek te verrichten en de door eigen inzichten verrijkte kennis vervolgens over te dragen. Zo ontstaat in de loop der tijd een gemeenschappelijke achtergrond van beproefde cumulatieve ervaring die door de frisse reflectie van elke generatie vernieuwd wordt.

Schoolvorming in de goede zin bevordert intellectuele houding, niet groepsdenken. In mijn vak ontvouwt zich divergentie in de afzonderlijke interesses en denkvormen steeds uit een canon van talen en bronnen die iedereen geacht wordt te kennen. Alleen een robuuste vaktraditie kan deze continuïteit garanderen. Daarentegen zijn de opgefokte pogingen om voortdurend nieuwe “approaches” en “programma’s” te implementeren, experimenten in een genetisch laboratorium die niets te maken hebben met de natuurlijke, onstuurbare evolutie van academische disciplines.

De band tussen promotor en promovendus is niet noodzakelijkerwijs hecht maar toch speciaal, schommelend in het grijze gebied tussen goeroe en baas in een fabriek. De funeste nadruk op grote subsidies en teams bevordert wel het laatste en daarmee een onpersoonlijke begeleiding van lage kwaliteit. Uiteraard kan het door toedoen van de ene of andere kant, of louter de omstandigheden, misgaan. Ik ben sowieso erg gesteld op trouw, maar gebrek aan loyaliteit jegens iemand die je succesvol tot de doctorstitel heeft verholpen, is bijzonder pijnlijk – al vraag ik me af wanneer in deze tijd van vrijblijvende relaties ook het NWO, dat Julius Caesar tot rolmodel heeft verkozen, ook de ‘Brutus-subsidie‘ invoert om onderzoek te financieren waarmee iemand zijn promotor afkraakt.

Een geslaagd proefschrift is voor mij, na het ultieme geluk van zelf begrijpen hoe iets zit, het meest bevredigende aspect van mijn werk: het in de loop van een heel boek ontplooien van een argument (geesteswetenschappers horen monografieën te schrijven), coherent doorgevoerde discussies over details die steeds weer de weg terug vinden naar een overkoepelend vraagstuk en een heldere verwoording van resultaten, het liefst met een goede balans tussen academische nuances en moed tot eenzijdigheid. Dat dit ideaal niet altijd bereikt wordt, is geen reden om het te laten verwateren.

Ik vind het dus iedere keer ontroerend om te zien hoe het meestal jeugdige elan van iemand tijdens een proces van onzekerheid, frustratie en opluchting (die horen er allemaal bij) groeit tot geïnformeerd zelfvertrouwen, totdat de onvoltooidheid verantwoord is. De besten lassen daarbij net genoeg “speling” in om creatief te blijven.

Het doet me denken aan de mythische verbeelding van de geboorte in de film The Tree of Life, waar kinderen, aangemoedigd door hun engelbewaarder, onder de etherische klanken van Respighi’s Siciliana de wereld met al haar schoonheid en verschrikkelijkheid ingaan.

Zoals overal in de wetenschap, is de motivatie om promotieonderzoek te verrichten ambigu: er speelt van alles, van de pure drang naar kennis via de ambitie om beter te zijn dan anderen tot simpele ijdelheid. En toch zijn het juist de daarbij verworven vaardigheden – vastberadenheid, zelfstandigheid, argumentatie, precisie, synthese – die een onvervangbare bijdrage leveren aan de algehele intellectualiteit binnen de samenleving. De onvoorspelbare receptie van het resultaat is minder belangrijk dan het proces van totstandkoming. Ook niet-universitaire werkgevers zouden dat eens moeten beseffen.

Holger Gzella is hoogleraar Hebreeuwse en Aramese taal- en letterkunde