Wetenschap
Neanderthalersieraden - IceCube - Zelfcitaties
Bart Braun
donderdag 22 september 2016

Neanderthalersieraden

Naturalis-bioloog Pepijn Kamminga schreef mee aan een artikel in PNAS over oude sieraden uit de Grotte du Renne in Frankrijk. Die zijn gevonden in dezelfde lagen als wat resten die eruit zagen als Neanderthaler-botten, maar onduidelijk bleef wat die twee met elkaar te maken hadden. Ze stammen uit een overgangstijdperk, waarin er zowel Neanderthalers als moderne mensen in Europa rondliepen. En dus nam vrijwel iedereen aan dat die sieraden wel van moderne mensen afkomstig zouden zijn. Met behulp van eiwit-onderzoek –zogeheten paleoproteomics –kwamen de auteurs echter tot de conclusie dat de voorwerpen waarschijnlijk ‘tot het culturele repertoire van Neanderthalers’ behoorden.

IceCube

In het ijs van Antarctica zit een verzameling van meer dan vijfduizend bollen verstopt. Samen vormen ze een gigantische telescoop, IceCube genaamd, die neutrino’s detecteert. Omdat neutrino-deeltjes moeilijk te meten zijn, is er nog heel veel niet over bekend. Waar komen ze vandaan, bijvoorbeeld?

IceCube meet vooral aan bepaalde soorten neutrino’s, met een hogere energie. De telescoop vond meer van zulke dingen die afkomstig waren uit de Zuidelijke sterrenhemel dan uit andere richtingen. Dat bij de andere richtingen de Aarde in de weg zit maakt voor neutrino’s niet zoveel uit, die vliegen daar vrijwel allemaal dwars doorheen. In de Middellandse Zee zit ook een neutrino-telescoop, Antares, en die kan om dezelfde reden ook prima naar de Zuidelijke sterrenhemel kijken.

Wat zit er aan het Zuiden waar hoge-energie-neutrino’s uit zouden kunnen komen? Nou, het centrum van de Melkweg, bijvoorbeeld. Daar zit een reusachtig zwart gat, er vormen zich nieuwe sterren: actie genoeg waarbij wellicht neutrino’s gemorst zouden kunnen worden.

In Physics Letters B legt een internationaal team van wetenschappers, waaronder Leidenaren Dorothea Samtleben en Robert Bormuth, de data van Antares naast die van IceCube. Hun conclusie is dat slechts twee à drie van de IceCube-neutrino’s echt uit het centrum van de Melkweg lijkt te komen. Waar de rest dan wel vandaan komt, is nog niet duidelijk.

Zelfcitaties

In de pikorde van wetenschappelijke tijdschriften speelt de zogeheten impact factor een grote rol. Hoe vaker in de afgelopen twee jaar iemand een artikel uit een tijdschrift citeert, hoe hoger de impact factor. Des te hoger die factor, des te liever willen onderzoekers in je blad staan, en des te meer mensen willen betalen om je blad te hebben. Omgekeerd worden onderzoekers ook beoordeeld op de impact factor van de bladen waar ze in publiceren.

Kortom: reden genoeg voor bladen om hun impact factor kunstmatig wat op te willen pompen. Dat kan bijvoorbeeld door lekker veel stukjes uit je eigen blad te citeren in je redactioneel commentaar. Of door mensen aan te sporen om toch vooral veel uit jouw tijdschrift te citeren, als ze een stukje aanleveren.

Dat er in een bepaald blad veel verwijzingen staan naar stukken uit datzelfde vakblad is volkomen normaal: dat blad is nou eenmaal gespecialiseerd in dat soort onderzoek. Maar als er veel meer geciteerd wordt uit de afgelopen twee jaar dan uit de jaren ervoor, dan lijkt het er al meer op dat iemand de impact factor omhoog probeert te krikken.

Dat gebeurt dus inderdaad, en het gebeurt de laatste jaren ook steeds vaker, blijkt uit een recent artikel in PLOS One. Samen met een Delftse collega laat bibliometrist Ludo Waltman zien dat sinds de eeuwwisseling de verhouding tussen recente en oudere citaties-uit-eigen-blad steeds schever wordt. Dat is geen keihard bewijs van onethisch gedrag bij redacteuren of auteurs, benadrukken ze, maar wel een eerste aanwijzing dat een bepaald blad sjoemelt.