Achtergrond
Onze Vietnamoorlog
Op de zelfmoordaanslagen tijdens de Atjeh-oorlog had Nederland niet echt een goed antwoord, schrijft onderzoeker Anton Stolwijk in een boek over ‘de guerrilla die zeventig jaar zou duren’.
Marleen van Wesel
woensdag 14 september 2016

‘De eerste Nederlandse invasie van Atjeh, in 1873, mislukte. ‘Maar het ging wel vaker mis’, zegt Anton Stolwijk (1979). ‘In de tweede helft van de negentiende eeuw probeerde Nederland zo’n beetje het hele gebied wat nu Indonesië is te veroveren.’

De tweede invasie, in 1874 leek aardig te lukken. ‘Maar het liep uit op een guerrilla-oorlog die zeventig jaar zou duren. De vergelijking met de Vietnamoorlog is niet eens zo slecht: de strijd aangaan met wat men denkt dat een achterlijk land is, maar vervolgens compleet vastlopen.’

Dinsdag verscheen Stolwijks boek Atjeh. Het verhaal van de bloedigste strijd uit de Nederlandse koloniale geschiedenis. Bij het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) in Leiden deed hij de afgelopen twee jaar historisch onderzoek. ‘In Nederland weet men er haast niets meer van. Je hoort wel eens discussie over de politionele acties, maar in duur en methodes was de Atjeh-oorlog vele malen dramatischer.’

Nederland bleef Atjeh onderschatten. Tientallen jaren lang dacht men dat het einde van de oorlog nu toch echt nabij was. ‘Rond 1900 vertrok Christiaan Snouck Hurgronje naar Atjeh, om te onderzoeken waarom het daar zo uit de hand gelopen was.’

Snouck Hurgronje was een bekende arabist en islamoloog, die in 1921 rector magnificus van de Universiteit Leiden zou worden. ‘In Atjeh staat hij bekend als de duivel uit Nederland: een spion die zich slechts voordeed als moslim en zelfs met een Indische vrouw trouwde. Zijn onderzoeksresultaten blijken intussen nog best actueel: de Atjeeërs voerden een heilige oorlog. In de poëzie ging het over het doden van Nederlanders, waarna het paradijs zou wachten, met zeventig maagden. Snouck Hurgronje adviseerde een ontmoedigingsbeleid, met veel geweld tegen geestelijken, maar juist veel hulp voor de Atjese adel. De strijd werd rustiger, maar ook verbitterder en verdween nooit helemaal. Zelfmoordaanslagen kwamen in de jaren twintig elke maand wel voor. Ook daar had Nederland niet echt een antwoord op. Er werd een enorm gekkenhuis gebouwd, omdat men simpelweg dacht dat de mensen in Atjeh gek waren.’

‘Volgens de Atjeeërs eindigde de oorlog pas jaren later. Zij wonnen hem bovendien, door de Nederlanders uiteindelijk weg te jagen in 1942. Een paar weken voor de Japanners arriveerden, brak er een grote opstand uit onder de Atjeeërs, waarop de Nederlanders zich besloten terug te trekken, wel met het oog op de komst van de Japanners.’

In Stolwijks boek eindigt de oorlog nóg later: wanneer de Nederlandse luitenant Henri van Zanten in 1943 door de Japanners gevangen wordt genomen. ‘Hij heeft nog een jaar in de Atjese binnenlanden geleefd, met een groep van aanvankelijk zeventig soldaten.’ Diep in de jungle, verstoken van informatie, besloot Van Zanten zich te houden aan de laatste plannen die hij vernomen had: een guerrilla-oorlog tegen de Japanners. ‘Bijna al zijn manschappen liepen weg, of stierven. Aan het einde zwierf hij nog met twee anderen door het oerwoud; ze leefden op ratten en apen. Ik kreeg de indruk dat hij voor de Atjeeërs een soort cultfiguur was. Uiteindelijk werd Van Zanten lang gevangen gehouden en gemarteld. De Japanners dachten namelijk dat hij onderdeel moest zijn van een groot Nederlands complot. Uiteindelijk werd hij onthoofd.’

Anton Stolwijk, Atjeh. Het verhaal van de bloedigste strijd uit de Nederlandse koloniale geschiedenis. Prometheus, 320 pgs. €19,95

Lezing in Boekhandel Van Stockum: donderdag 22 september, 19.00 uur.