Wetenschap
Leiden voelde zich heel wat
Annelies Noordhof-Hoorn promoveerde op de studentenbladen in de negentiende eeuw. Leiden liep aanvankelijk voorop,totdat de schrijvers zó liberaal werden dat de discussie doodsloeg.
Marleen van Wesel
donderdag 9 juni 2016
Bladenmaker en rechtenstudent Willem Fockens Meijer, getekend door studie­genoot Alexander Ver Huell, rond 1850.

‘Dát kon natuurlijk niet, vonden hoogleraren bij de oprichting van het eerste studentenblad, in 1825. Een schaar in de handen van kinderen, noemden ze het.’

Historica Annelies Noordhof-Hoorn promoveerde vorige week aan de Rijksuniversiteit Groningen op studentenbladen in de negentiende eeuw. Nee, studenten die van zich lieten horen, dat was ongewoon. Maar ze hadden zo hun redenen, zegt ze. ‘Heel lang namen hoogleraren de opvoeding van studenten min of meer over. Sommigen woonden zelfs bij een hoogleraar op kamers. In de achttiende eeuw veranderde dat al een beetje en in 1815 werd het hoger onderwijs opnieuw ingericht. Bepaalde privileges van studenten vervielen, zoals vrijstelling van accijnzen of rechtspraak door de academie in plaats van door de stedelijke autoriteiten.’ Studenten begonnen te publiceren, almanakken, bladen, en richtten corpora op. ‘Ook dat werd als een provocatie gezien. Met hun senaat kopieerden de studenten immers de titels van universiteitsbestuurders, en dat werd afgekeurd.’

Dat eerste studentenblad was De gekortwiekte Faam uit Utrecht. Al snel volgden er meer, zoals het blad Minerva, door Leidse en Amsterdamse studenten.

‘Daarin werd gediscussieerd over wát een student is, wat zijn plichten zijn, hoe een ontgroening moet. Studenten emancipeerden. Rond 1850, met nieuwe onderwijshervormingen op komst, stelde een hoogleraar zelfs voor om studenten nu deel te laten nemen aan de besprekingen. Hoogleraren schreven soms ook mee in de bladen.’

Vox Studiosorum, opgericht door Leidse en Utrechtse studenten in 1864, was het eerste blad dat niet werd opgeheven nadat de redacteuren klaar waren met hun studie. ‘Er kwamen vacatures, studentenbladen waren nu geïnstitutionaliseerd.’

In 1876 werd er in Leiden een ander groot studentenblad opgericht, weer Minerva genaamd. ‘Daarin vulden alle studentensteden kolommen. Leidse studenten waren in die tijd heel liberaal, wat toen positief en vernieuwend was. Eind negentiende eeuw schoten de ze daarin door. Door hun neiging tot neutraliteit was er op den duur geen ruimte meer voor politiek en voor sociale vraagstukken. Andere studenten verzetten zich daartegen. Minerva verloor toen de centrale rol.’ Het blad hield ook lang vast aan de corporale identiteit, terwijl elders steeds meer studenten van zich lieten horen die juist geen lid van corpora werden.

‘Gedurende de hele negentiende eeuw waren de bladen in elk geval gevuld met gegevens als examen- en promotiedata en ook met verslagen van feesten. In het begin, toen het concept nog niet helemaal vaststond, werd er ook veel proza en poëzie geplaatst, mengelwerk heette dat.’ Later vind je dat vooral in almanakken. ‘Die werden in de bladen uitgebreid besproken. Waar blijft de nieuwe Klikspaan, schreven de recensenten.’ Onder dat pseudoniem had student Johannes Kneppelhout in 1841 zijn populaire bundel Studenten-typen gepubliceerd. In de bladen was regelmatig mengelwerk van hem en van bijvoorbeeld Nicolaas Beets verschenen, net als schetsen van de tekenaar Alexander Ver Huell: Leidse studenten, en grote namen uit die tijd. ‘Uit de bladen blijkt ook wat concurrentie tussen de universiteiten. Er bestonden plannen om één universiteit op te heffen, maar Leiden, als oudste, in elk geval niet. Je proefde de afgunst: Leiden voelt zich heel wat.’

‘Het werk van hoogleraren werd besproken, in recensies van boeken en colleges. Verder volgden de bladen de ontwikkelingen in het hoger onderwijs kritisch. Er werden discussies geplaatst over het collegegeld, dat eerst achteraf betaald moest worden en toen voorafgaand aan de studie, en over of colleges nog in het Latijn gegeven moesten worden.’

Dat klinkt wel vergelijkbaar met de inhoud van de huidige universiteitsbladen als Mare. Volgens Noordhof-Hoorn is er echter een groot verschil. ‘Begin twintigste eeuw was er een nieuwe lichting bladen, waarin verenigingen sterk vertegenwoordigd waren. Na de Tweede Wereldoorlog werden die opgeheven en kwamen er universiteitsbrede bladen. Sindsdien professionaliseerden ze, maar ze werden ook door de besturen naar zich toe getrokken. Sommige bladen (Mare gelukkig niet, red.) zijn tegenwoordig zelfs ondergebracht bij de communicatieafdeling. Dat verandert de identiteit van zo’n blad.’

Annelies Noordhof-Hoorn, De stem van de student. Nederlandse studentenbladen in de negentiende eeuw, Verloren, 384 pgs. €39