Columns & opinie
Column: Stellingen
woensdag 25 mei 2016

Na het schrijven van de laatste zin van mijn proefschrift is de tijd aangebroken om de bijbehorende stellingen te bedenken. Ooit begonnen in de Middeleeuwen als volwaardig document waarop gepromoveerd kon worden, zo vertelt Wikipedia, staan de stellingen nu op een apart blaadje dat bij het proefschrift wordt gevoegd. Stellingen zijn beweringen die de promovendus desgevraagd bij de promotieplechtigheid moet verdedigen en die betrekking hebben op het eigen proefschrift, op het vakgebied en op een of meerdere onderwerpen naar keuze.

Sommigen betwijfelen het nut van stellingen, omdat ze pas worden geschreven als het proefschrift al bij de commissie ligt en dus niet meetellen voor de beoordeling. Op internet kwam ik een citaat tegen van de Leidse hoogleraar Willem Otterspeer, die het blaadje met stellingen omschrijft als “een appendix, en dat bedoel ik letterlijk: een lichaamsdeel dat geen functie meer heeft. Maar dat lichaamsdeel moeten we zeker behouden, als een zinvolle verwijzing naar een schitterend verleden.”

Van die uitspraak is op zich een mooie stelling te formuleren, maar wel één die ik op mijn beurt zou willen weerleggen. Volgens mij is het een waardevolle oefening om als wetenschapper in spe stelling te nemen over zowel het eigen onderzoek en vakgebied als over bredere maatschappelijke onderwerpen, en daarom zeker niet nutteloos.

In de loop der jaren heb ik een aardig lijstje verzameld, vooral over onderwerpen buiten mijn onderzoek of vakgebied. In mijn aantekeningen ontdekte ik een vierde categorie, die zich het beste laat omschrijven als “Universitaire aangelegenheden”. Helaas kan ik die niet allemaal kwijt bij mijn proefschrift, dus waar kan ik ze beter delen dan in een column in een onafhankelijk universitair weekblad?

Hier komen ze, inclusief korte toelichting.

Een tekort aan werkplekken wordt niet opgelost door het bouwen van te kleine gebouwen. Dit lijkt voor de hand te liggen, maar nieuwe universiteitsgebouwen groeien (te) snel uit hun voegen, soms al voor ze in gebruik zijn genomen. Het toppunt is dat mijn arme collega’s van het LACDR binnenkort het asbest-geïnfecteerde Gorlaeus moeten verlaten, maar de komende jaren nog niet allemaal terecht kunnen in de nieuwe bèta-campus.

Het verplicht stellen van een introductiecursus voor promovendi halverwege het promotietraject, wanneer alle behandelde vaardigheden al op een andere manier zijn opgedaan, is als het aanbieden van mosterd na de maaltijd. Een kleine persoonlijke frustratie, meer zal ik er niet over zeggen.

Het aanbieden van mineraalwater op borrels van de universiteit is verspilling en onnodig: het beste water komt immers uit de kraan. Tweehonderd liter kraanwater kost gemiddeld 30 cent, mineraalwater uit flessen is 500 keer zo duur (als het niet meer is). Volgens mij kan de universiteit haar geld op betere manieren besteden, en tegelijkertijd weer wat duurzamer worden.

De beste wetenschappers zijn niet per definitie de beste docenten en vice versa. Ik zou bijna willen zeggen: de beste wetenschappers zijn per definitie niet de beste docenten. Zolang wetenschappers worden afgerekend op hun wetenschappelijke resultaten, wordt de kwaliteit van het onderwijs nooit zo goed als het zou kunnen zijn.

Zou de universiteit er iets voor voelen om deze vierde categorie op te nemen bij de stellingen? Ik schat de kans klein, maar wie weet tot wat voor mooie inzichten en verbeteringen voor de universiteit al die promovendi gezamenlijk kunnen komen...

Laura Kervezee promoveert bij het Leids Universitair Medisch Centrum