Wetenschap
Geen kannibalistische koukleum
Er steeds meer bewijs dat Neanderthalers de eerste Euro­peanen waren die de overgang van passief naar actief vuur­gebruik maakten, aldus Leidse archeologen.
Norbert Peeters
woensdag 13 april 2016

Vuur aansteken en brandend houden was duizenden jaren lang een cruciale vaardigheid, schrijft de Noorse auteur Lars Mytting in zijn besteller De man en het hout. Maar door de introductie van aanstekers en cv-ketels gaat de kunst van het kappen en kloven van geschikt brandhout en het vuur maken langzaam verloren. Tegelijkertijd merkt iedereen die weleens voor een knisperend haardvuur zit dat onze liefde voor vuur nog niet is gedoofd. ‘Het gaat niet alleen om gezelligheid’, schrijft Mytting. ‘Het lijkt ook alsof de band met de alleroudste energiebron van de mensheid in ons geworteld is.’

Ook Charles Darwin onderstreept het belang van vuur als energiebron voor de mens. De beheersing van vuur is volgens hem, naast taal, de grootste ontdekking van de prehistorische mens. Maar is vuurbeheersing wel een door de moderne mens (Homo sapiens) verworven vaardigheid? Of moeten we verder terug in de tijd?

Hierover bestaat nog geen consensus, vertelt de Leidse archeologe Marie Soressi. ‘Sommigen beweren dat het actieve gebruik van vuur 1,8 miljoen jaar geleden is ontstaan in Afrika, bij de Homo erectus, een nauw verwante voorganger van Homo sapiens. Anderen betogen dat vuurproductie een relatief late uitvinding is van de moderne mens.’

Als archeoloog moet je voorzichtig zijn, waarschuwt de universitair docent. ‘Sporen van actief vuurgebruik zijn zeer lastig terug te vinden in het archeologische bestand.’ Van vuurbogen en –ploegen, waarbij twee houtjes tegen elkaar wrijven, blijven de restanten nauwelijks bewaard, en zeker geen tienduizenden jaren. Zelfs houtskool hoeft geen aanwijzing te zijn, zegt Soressi. ‘Het is moeilijk om uit te sluiten of je te maken hebt met de overblijfselen van een natuurlijke brand, veroorzaakt door bijvoorbeeld blikseminslag.’

Het is goed denkbaar dat er een lange periode is geweest waarin vuur enkel via een natuurlijke brand ontstond en dat vervolgens aan de gang moest worden gehouden. Volgens de onderzoeksgroep van de Leidse hoogleraar en Spinozaprijs-winnaar Wil Roebroeks, waartoe ook Soressi behoort, is er steeds meer bewijs dat Neanderthalers de eerste Europeanen waren die de overgang van passief naar actief vuurgebruik hebben gemaakt. Een belangrijke aanwijzing hiervoor werd onlangs gepubliceerd door de Leidse onderzoeksgroep in Nature Scientific Reports. ‘De publicatie is eigenlijk een herziening van een vondst van de Neanderthalersite Pech-de-l’Azé in Zuidwest-Frankrijk waarop ik promoveerde’, vertelt co-auteur Soressi. ‘Tien jaar terug deed ik mijn promotieonderzoek naar vuurstenen artefacten die daar waren gevonden.’

De vreemdste vondst bestond uit een paar honderd stukken mangaandioxide, een metaalsoort. ‘Kleinere fragmenten en een residu van zwart mangaan op stenen vertelden ons dat Neanderthalers het verpulverden tot poeder. Het leek logisch een parallel te trekken met het gebruik van rode oker als lichaamsversiering.’ Een soort prehistorische, zwarte make-up dus. ‘Ik vond geen praktische toepassingen voor mangaan’, zegt Soressi.

‘Daar kwam verandering in toen Peter Heyes, een afgestudeerd chemicus, aan de studie archeologie begon. Ik vroeg hem om op basis van zijn expertise een nieuwe blik te werpen op de brokken.’ Heyes kwam tot de conclusie dat mangaanpoeder de ontbrandingstemperatuur van hout verlaagt. In samenwerking met de Technische Universiteit Delft bleek het mogelijk om de effecten van mangaandioxide op het verbrandingsproces te meten in een gecontroleerde omgeving. Houtsnippers die behandeld worden met dit poeder ontbranden bij 250 graden. ‘Dat is maar liefst honderd graden minder dan je normaal nodig hebt om houtsnippers te laten ontbranden.’

Dit vormt een belangrijke aanwijzing die de hypothese ondersteunt dat Neanderthalers actief vuurgebruik kenden. ‘Je hebt immers niets aan het poeder als je al een vuurtje hebt.’ Een andere aanwijzing is dat bij de opgraving enkel mangaandioxide-ertsen gevonden zijn. Dat was vreemd, want in de directe omgeving zijn naast dit metaal allerhande mangaanertsen. Maar deze beïnvloeden de ontbrandingstemperatuur niet. ‘Een volgende stap moet zijn om te kijken of er residu van mangaandioxide te vinden is in de houtskoolrestanten die zijn opgegraven op deze site.’

‘In de laatste twintig jaar is er veel gebeurd rondom de beeldvorming van de Neanderthaler. Tot twee decennia terug zag men deze soort als een uiterst primitief familielid.’ Zo ook in de film La Guerre du feu (Queeste naar vuur, 1981) van de Franse filmmaker Jean-Jacques Annaud. Destijds stond deze film bekend als een respectabele reconstructie van het leven van de prehistorische mens.

De film opent met een aanval van de zogeheten Wagebu-stam op een groep primitieve mensen (Ulams), waarbij de laatstgenoemden hun meest kostbare bezit verliezen: hun vuur. Omdat zij alleen vuur aan konden houden en niet zelf konden maken, trekt een drietal overlevenden eropuit om nieuw vuur te vinden. Dit blijkt een reis vol ontberingen, waarbij het drietal bijvoorbeeld op de vlucht slaat voor een groep kannibalistische Neanderthalers. Uiteindelijk ontmoet het drietal een groep cro-magnon mensen, die de techniek beheersen om vuur te maken.

Dit beeld van de Neanderthaler als kannibalistische koukleum verdwijnt langzaam. Zo toonde Wil Roebroeks samen met de Amerikaanse archeologe Paola Villa aan dat Neanderthalers meer dan 200.000 jaar geleden reeds zeer vernuftig te werk gingen met vuur. Zo verkregen zij via een zorgvuldig gecontroleerd vuur lijm uit berkenbast, die zij gebruikten om stenen speerpunten vast te zetten in houten speerschachten. ‘Niet alleen dien je hierbij de luchttoevoer af te sluiten’, vertelt Soressi. ‘Ook moet de temperatuur heel nauwkeurig geregeld worden.’ Dit alles lijkt erop te wijzen dat de Neanderthaler qua cognitieve vermogens niet onderdeed voor de anatomisch moderne mens uit diezelfde periode.

De laatste jaren lijkt de archeologie steeds meer de vruchten te plukken van multidisciplinair onderzoek. ‘Om het prehistorische leven te reconstrueren zijn etnografische bronnen van groot belang. Ook spelen wetenschappelijke disciplines zoals botanie, genetica en scheikunde een steeds grotere rol.’ Zo onderzoekt Jac Aarts (verbonden aan de universiteit van Wageningen) of het gebruik van vuur genetische sporen heeft achtergelaten in het DNA van de moderne mens en andere mensachtigen.

Recent genetisch onderzoek heeft in ieder geval reeds aangetoond dat Neanderthalers en moderne mensen samen de nacht hebben doorgebracht. Misschien wel bij een romantisch, knapperend haardvuurtje.