Columns & opinie
Brief: De inclusieve gebedsruimte, een mensenrechtenbotsing
In deze rubriek kunnen lezers reageren op artikelen in Mare. De redactie behoudt zich het recht voor bijdragen in te korten of te weigeren. Over weigering wordt niet gecorrespondeerd. Mail naar redactie@mare.leidenuniv.nl
woensdag 13 april 2016

In de Mare van 7 april schrijven Aniek Smit en Bram Hoonhout dat het universitaire diversiteitsbeleid niet gebaat is bij de spot zoals Geerten Waling deze gebruikt.

Hij zou niet alleen de ‘diversity officer’ gekarikaturiseerd hebben; Walings sarcasme zou het zelfs onmogelijk maken om de positie van ‘ondervertegenwoordigde groepen’, waaronder vrouwen en allochtonen, te verbeteren. Ja, zelfs hen in hun mensenrechten beknotten.

Walings artikel van 24 maart zegt echter niets over deze groepen en er valt geen spottend woord over de diversiteits­ambtenaar in te bekennen.

Ik zie juist de verdienste van de door Waling retorisch knap, strak volgehouden gedachtenoefening over een ideaaltypische inclusieve gebedsruimte: deze hyperbool ontbloot de praktische problemen die zich onvermijdelijk zouden aandienen bij zo’n geheel neutrale gebedsruimte, waar alle mogelijke godsdiensten ten volle en te allen tijde hun rituelen en gebruiken ten uitvoer brengen. Zo’n gebedsruimte gaat niet werken, bijvoorbeeld als een groep de andere overheerst. Dat wordt hilariteit op zijn best; in het slechtste geval ruzie.

Walings gedachtegang voert naar de wezenlijke vraag: is het wel de taak van een openbare onderwijsinstelling om gebedsruimte ter beschikking te stellen?

Tot welke grens is het mogelijk en wenselijk om de private godsdienstoefening mee te nemen in een (semi) overheidsgebouw?

In deze vraag schuilt niets kwaads of onwilligs. Zij zegt niets over het wel of niet slagen van een diversiteitsbeleid, maar wijst op de botsing van mensenrechten die zo’n ruimte zou opleveren. Dáárop blijven Smit en Hoonhout elk antwoord schuldig.

De voorts door Smit en Hoonhout aangedragen punten – inhoudelijke argumenten zijn het niet – zijn niets dan kift. Op beledigd toontje rekenen zij Waling tot ‘onze generatie die ironie tot kunst verheft’. Nee, ironie en spot zijn van alle tijden: Paaltjens, Multatuli, Hermans... Catullus reeds! Waar Smit en Hoonhout het betweterige vingertje heffen en ‘tuh-tuh-tuh’ sissen in zelfgenoegzaamheid, schetst Waling op slimme en geestige wijze de praktische en theoretische grenzen van religieuze vrijheid in openbaar toegankelijke gebouwen. Dát is een constructieve bijdrage.

Emile van Brakel is promovendus Duitse letterkunde