Wetenschap
Smokkel? Handel? Dader? Slachtoffer?
Het onderscheid tussen mensen­smokkel en mensenhandel is lang niet altijd duidelijk. Maar op juridisch en beleidsmatig gebied zijn de verschillen enorm. Criminologe Joanne van der Leun onderzoekt de wereld van grijstinten, van uitgebuite toiletjuffrouwen tot kokkelvissers.
Bart Braun
woensdag 6 april 2016
Bij een grenscontrole in Hazeldonk zoeken medewerkers van de marechaussee met een speurhond naar illegale vluchtelingen. © Marcel van den Bergh/Hollandse Hoogte

Bij een inval in het Westelijk Havengebied in Amsterdam trof de politie vorig jaar een clandestiene rotifabriek aan. Een groep illegaal in Nederland verblijvende Indiërs maakte daar zes dagen per week, 17 uur per dag roti’s. In ruil daarvoor kregen ze een salaris ver onder het minimumloon, dat ook nog eens slechts gedeeltelijk werd uitbetaald. De man die ze te werk had gesteld, werd vastgehouden op verdenking van mensensmokkel.

In november bleek een nabijgelegen wasserette het ook niet zo nauw te nemen met de wetgeving. Migranten zonder verblijfsvergunning werkten er zeven dagen per week, zonder bescherming tegen de chemische stoffen, en met elektrocutiegevaar. Werknemers die klaagden dat er geen salaris werd betaald, kregen te horen dat ze aangegeven zouden worden als illegaal. Het Parool, dat over beide invallen schreef, sprak dit keer van mogelijke mensenhandel.

Mensenhandel en mensensmokkel zijn op het eerste gezicht volkomen verschillende misdrijven. Ze vallen onder verschillende nationale en internationale wetgeving, overheden maken er ander beleid voor; zelfs de vakliteratuur over het onderwerp ontwikkelt zich apart.

Iemand die tegen zijn of haar zin naar een ander land wordt gebracht, is uiteraard zelf slachtoffer. ‘Bij mensensmokkel is er in theorie instemming tussen de gesmokkelde en de smokkelaar’, legt Joanne van der Leun uit, ‘en is het land waar naartoe gesmokkeld wordt de benadeelde partij.’

In de praktijk is dat onderscheid minder duidelijk – zie de voorbeelden hierboven. In het International Journal of Law, Crime and Justice beschrijft de hoogleraar criminologie een werkelijkheid in grijstinten. Samen met onderzoeker Anet van Schijndel van de Algemene Rekenkamer, het overheidsinstituut dat uitgaven en beleid van de overheid controleert, nam ze de wetgeving door, en vergeleek ze die met een tiental dossiers van het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel.

‘Tien dossiers is inderdaad niet zoveel’, geeft ze onmiddellijk toe. ‘Dit artikel is vooral een test case: kunnen we een indicatie vinden die harder maakt dat wie nu in de ene stroom – mensenhandel óf mensensmokkel – zit, ook in de andere stroom had kunnen zitten?’

Tot 2004 was mensenhandel alleen strafbaar in de seksindustrie, maar dit onderzoek richtte zich juist op alle andere takken, zegt Van der Leun. ‘Mensen zonder verblijfsvergunning zijn bij uitstek het kwetsbaarst voor uitbuiting. Toch zie je dat in de cijfers niet terug. Zijn ze er niet? Of worden ze niet gezien? Nu de wetgeving breder is getrokken, zie je overal waar je kijkt nieuwe vormen van uitbuiting. Langs de Duitse snelwegen bleek er een crimineel netwerk te zijn dat toiletjuffrouwen uitbuitte. Er zijn migranten die kokkels vissen, rotibakkers en gedwongen bedelarij, maar ook orgaanhandel, gedwongen huwelijken, en illegale adoptie.’

Bij mensensmokkel gaat juridisch gezien het initiatief uit van de gesmokkelde, maar uit de dossiers blijkt dat er vaak gesprekken met de smokkelaar aan voorafgaan. Daarin wordt de situatie vaak anders voorgesteld: een in Nederland belande Chinese schoonheidsspecialiste kreeg te horen dat ze naar Amerika zou gaan. Over de reis naar Nederland had bijna niemand controle, en bij een groot gedeelte speelden er al dan niet expliciete dreigementen richting de achterblijvende familie. ‘Als een smokkelaar halverwege de reis je paspoort afpakt en de prijzen verhoogt, en zegt dat je moet werken om dat bedrag terug te betalen, verandert afhankelijkheid in dwang, en smokkel in handel’, aldus Van der Leun.

‘Zie je elementen van beide stromen terug, zonder dat daarop gehandeld is? Wij wel. Traditioneel viel werk onder de arbeidsinspectie. Troffen die iemand zonder verblijfsstatus aan, dan hadden zij een duidelijke missie: die mensen het land uit zetten. Als er echter sprake is van exploitatie, dan moet je mensen ook als potentieel slachtoffer benaderen. Dat gebeurt nog niet altijd: bij een Brabantse champignonkweker waar het personeel werd uitgebuit, werden de werknemers onmiddellijk het land uitgezet, terwijl de eigenaresse later werd veroordeeld voor mensenhandel.’

Het onderscheid maakt ook uit voor de gedupeerden: slachtoffers van mensenhandel komen in aanmerking voor een geen-straf-clausule, die ze beschermt tegen vervolging voor wetsovertredingen die ze onder dwang hebben begaan, en in sommige gevallen zelfs voor een verblijfsstatus. Een slimme migrant zal zichzelf dus altijd als slachtoffer presenteren, als hij of zij opgepakt wordt? Van der Leun: ‘De politie zegt al jaren dat migranten handig gebruik kunnen maken van deze twee beleidsstromen. Maar Nederland heeft wel de verplichting om na te gaan of er iets waar is van een verklaring.’

Wat ook meespeelt, is dat veel migranten zichzelf helemaal niet als slachtoffer zien. ‘Ze leggen vaak helemaal de link niet met mensenhandel. Ze zien het vaak als een periode in hun leven, waarin ze even moeten afzien. Naar onze maatstaven worden ze uitgebuit, maar ze kunnen vaak wel geld naar hun familie sturen. “Dan slaap ik maar een tijdje met tien man op een kamer”, denken ze dan. Ik gaf in Indonesië ooit een college over illegale kroepoekbakkers die hier lange werkdagen moesten maken tegen een laag salaris. Dat vonden ze daar helemaal niet spectaculair: ze waren nog altijd beter af dan kroepoekbakkers in Indonesië zelf.’

Hoewel het aantal zaken dat wordt opgespoord nog heel laag is, is Van der Leun toch voorzichtig optimistisch. ‘De arbeidsinspectie leert om beide perspectieven te hanteren, en de bewustwording neemt toe. Agenten worden ook getraind om exploitatie beter te herkennen, en naarmate de maatschappij zich meer bewust wordt van het verschijnsel, komen er ook meer signalen.’

Mensenhandel

Het aantal geregistreerde slachtoffers van mensenhandel stijgt. Volgens het Coördinatiecentrum Mensenhandel CoMensha ging het om 716 mensen in 2007, 1222 in 2011 en 1561 in 2014. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel waarschuwde er bij het bekend worden van die cijfers al voor dat die stijging niets zegt over de totale omvang van mensenhandel in Nederland: grotere bewustwording kan een rol spelen. Ook hebben organisaties als de Marechaussee, de arbeidsinspectie en de politie een meldplicht, die wellicht steeds beter wordt nageleefd.

Twee derde van de geregistreerde slachtoffers werd uitgebuit in de prostitutie. Het merendeel van de slachtoffers (84 procent) is dan ook vrouw, en daarvan is bijna een vijfde minderjarig. De grootste groep slachtoffers – bijna een derde – heeft de Nederlandse nationaliteit. De rest van de top vijf bestaat uit Oost-Europeanen.

Tussen 2010 en 2014 kwamen jaarlijks gemiddeld 150 verdachten van mensenhandel voor de rechter. Die worden steeds vaker en harder gestraft, blijkt uit de cijfers van de Nationaal Rapporteur.

Illegalen

In Nederland zijn zonder geldige verblijfspapieren is niet strafbaar, al kan je wel het land uitgezet worden als je betrapt wordt. Omdat ze buiten de bureaucratie blijven, is er dus ook geen goed zicht op het aantal ongedocumenteerden in Nederland: de laatste schatting van het ministerie van Justitie stamt alweer uit 2009: waarschijnlijk ergens tussen de zestigduizend en honderdveertigduizend. Volgens de stichting Landelijk Ongedocumenteerden Steunpunt is 60 procent van hen een voormalig asielzoeker waarvan de afvraag is afgewezen, dus het is goed denkbaar dat het aantal illegalen in Nederland anno 2016 hoger ligt. Als die mensen werken voor de kost – en het merendeel zal wel moeten – dan lukt het ze goed om onder de radar te blijven. De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (wat vroeger de arbeidsinspectie heette) pakte in 2014 slechts 1567 illegaal tewerkgestelden op.