Columns & opinie
Huilende hobo?s
Zuchten en klagen: sinds de barok komt emotie pas echt tot uiting in muziek, vertelt Adriaan Rademaker, universitair docent Grieks. Dinsdag 1 maart vertelt hij bij Studium Generale over verdriet in muziek.
woensdag 17 februari 2016

Hoe kwam de emotie in muziek?

‘Het begon met Monteverdi en zijn tijdgenoten. Daarvoor, in de Renaissance, was muziek vaak vrij complex en een beetje abstract, met veel stemmen door elkaar. Teksten waren amper te verstaan. Vanaf de barok is muziek een retorische kunst geworden. Door de muziek te versimpelen werden teksten weer verstaanbaar. Bovendien moest de muziek voortaan in dienst staan van de tekst. Het moest laten horen wat in woorden werd overgebracht: de affecten.’

Hoe werkt dat?

‘Monteverdi’s opera’s L’Orfeo en L’Arianna bevatten bijvoorbeeld bepaalde melodische figuren, die geassocieerd worden met verdriet. De dalende kleine of grote secunde is bijvoorbeeld een zuchtje in de muziek: túdú, túdú, telkens slechts een kleine toonafstand naar beneden. De Lamento d’Arianna, de klaagzang van Arianna, wanneer ze is achtergelaten op het strand, is een vroeg voorbeeld. Je hoort het ook bij Purcell, wanneer Dido door Aeneas in de steek is gelaten en zingt:“Remember me, but forget my fate.

‘En later ook in Mozarts Le nozze di Figaro, wanneer de gravin beseft dat de graaf achter de dienstmeid aanzit. Het werd een vast idioom, voor de uiting van verdriet bij verlaten heldinnen. Maar je hoort het ook in kerkmuziek, bijvoorbeeld in Bachs cantate Weinen, Klagen, Sorgen, Zagen: de toon die in kleine stapjes daalt, bij het verlies van Christus.’

Klinken sommige instrumenten ook verdrietiger dan andere?

‘Oorspronkelijk moesten die affecten los van specifieke instrumenten kunnen bestaan. Voor de verhevenheid van God of de koning zijn pauken en trompetten wel heel geschikt, terwijl strijkers en hobo’s weer goed zijn om mee te klagen. Maar dat is geen heel dwingend systeem.’

Herkennen we bepaalde klanken als verdriet, dankzij Monteverdi?

‘Tot op zekere hoogte zullen er universele principes aan ten grondslag liggen. Monteverdi en zijn tijdgenoten zullen niet iets willekeurigs gekozen hebben om verdriet mee uit te drukken. Maar misschien zijn we door vier eeuwen gewenning ook wel geconditioneerd. We zouden het moeten testen op mensen die geen westerse muziek kennen.’

Hoe heeft die muzikale taal zich sindsdien ontwikkeld?

‘Zelfs in de Romantiek, met al haar vernieuwingen, bleef men teruggrijpen op het idioom van Monteverdi. Ook Tsjaikovski gebruikte het nog voor de verlaten heldin.

‘Tijdens mijn lezing zal ik iets van Jacques Brel laten horen, waarschijnlijk “Voir un ami pleurer” van zijn laatste album Les Marquises. Daarin hoor je vaak een dalende toonladder. Het is niet heel direct meer, maar je kunt denken: hé, dat is dezelfde taal als bij Tsjaikovski.’

Brel is ook alweer best oud. Hoe zit het met het verdriet van Adele?

‘Net als bij Brel is het idioom niet heel direct te vinden, maar er zijn wel sporen: dat langzame tempo, en bij de intro die stem in kleine intervallen, met een beperkte afstand tussen de tonen. Dat imiteert een vlakke stem, droef en bedeesd. Die parlando-imitatie probeerde Monteverdi ook uit. Maar de dalende secunde zit hier niet in. Het is verwant, maar in de barok werd veel scherper uitgekristalliseerd: ah, nú wordt er gezucht.’ MVW

Studium Generale: Pathos

Lipsius, zaal 011

1 maart, 19.30 u. Gratis entree