Achtergrond
Ondernemer uit pure wanhoop
NGO’s stimuleren ondernemerschap onder arme Ghanese vrouwen. ‘Die vrouwen zouden er juist alles aan doen om hun kinderen níet diezelfde toekomst te geven’, vertelt Merel van ’t Wout, promovenda bij het Afrika Studiecentrum.
Marleen van Wesel
woensdag 20 januari 2016
Een van de Ghanese vrouwen die Van ‘t Wout voor haar onderzoek sprak.

‘Een groot deel van de Ghanezen probeert zichzelf te bedruipen met een eigen bedrijfje. NGO’s bestempelen dat als ondernemerschap, terwijl deze mensen meestal “ondernemen”, tussen aanhalingstekens, uit pure wanhoop’, vertelt promovenda Merel van ’t Wout door de telefoon, uit de vertrekhal van Schiphol. Afgelopen week nam ze in Leiden de Africa Thesis Award van het Afrika Studiecentrum in ontvangst, voor haar masterscriptie over naaibedrijfjes van arme Ghanese vrouwen. Dat idee ontstond al in 2011, toen ze stage liep bij een NGO in Ghana.

‘Ik gaf ondernemerschapstrainingen aan Ghanese scholieren en meisjes die een opleiding tot naaister volgden op de plaatselijke markt. Ik zag dat er veel meer speelde dan de NGO merkte, en besloot dat in mijn masterscriptie uitgebreid te beschrijven.’ Die scriptie, bij de researchmaster Modern History and International relations aan de Rijksuniversiteit Groningen, smeerde ze uit over een aantal jaar, waarin ze uiteindelijk ook als onderzoeksassistent bij het Afrika Studiecentrum kwam te werken.

‘Zo hield de NGO totaal geen rekening met de sociaaleconomische omstandigheden waarin de meisjes leefden. Ze kwamen uit dorpjes, ver weg. Om vier uur ’s ochtends stonden ze al op, om te koken voor hun familie. Daarna moesten ze lang lopen naar de stad. Tegen de middag waren ze zó moe, en moesten ze bij mij toch nog luisteren naar informatie die totaal niet op hen toegespitst was. Er was een duidelijke discrepantie tussen de verwachtingen van de NGO en het beeld dat de meisjes van hun toekomst hadden.’

‘Het probleem lag niet alleen bij deze NGO. Ik begon meer beleidsteksten en actieplannen te lezen, over het stimuleren van ondernemerschap. Dat is, in theorie, de motor voor economische groei. Maar als ontwikkelingsstrategie voor de allerarmsten is het iets om grote vraagtekens bij te plaatsen.’

‘De vrouwen uit mijn onderzoek behoren tot die allerarmste bevolkingslaag van Ghana. Klanten behandelen hen daar ook naar. Ze betalen te weinig, of kleineren hen. NGO’s vinden dan dat ze als trotse ondernemers niet over hun kant moeten laten lopen.’

‘Deze vrouwen hebben de middelbare school door geldgebrek niet afgemaakt, een enorme teleurstelling. Sommigen sluiten zichzelf op, of eten niet meer. Hun bedrijfje is niet een andere manier om het te maken, maar een laatste redmiddel om te overleven. Ik sprak vrouwen die in huilen uitbarstten, omdat ze hun kinderen niet altijd te eten konden geven. Zij zouden er juist alles aan doen om hun kinderen níet diezelfde toekomst te geven. De NGO’s hopen intussen op bloeiende bedrijfjes.’

‘Voor die vrouwen is het heel onlogisch om alle beetjes tijd, energie en het weinige geld dat ze overhouden, in dat bedrijfje te investeren. Ze steken het liever in scholing, voor zichzelf, hun kinderen, of zelfs nog eerder hun buurkinderen.’

Waar zouden die vrouwen wel bij gebaat zijn? ‘Economisch gezien: de stabiliteit van een vast inkomen. En omdat dat vaak niet haalbaar is, de combinatie met life skill programs. En voor het grotere debat zou ik willen meegeven: staar je niet blind op ondernemerschap. Richt je ook op de rol van de overheid.’

Inmiddels is ze in het vliegtuig gestapt, op weg naar de Ghanese stad Tamale. Daar wacht een volgend veldonderzoek, nu als promovenda bij het ASC. ‘Over hoe Ghanese jongens, die zich bezighouden met internetfraude, zichzelf zien. Bij mijn vorige bezoek sprak ik al zowel jongens die zich kapot schamen voor hun bezigheden, als jongens die best trots zijn op de hoeveelheden geld die ze verdienen.’