Achtergrond
Waarom ik wegging uit Molenbeek
Vol goede bedoelingen verhuisde de Leidse antropoloog en oorlogsfotograaf Teun Voeten tien jaar geleden naar de Brusselse gemeente Molenbeek. Vorig jaar vertrok hij, volkomen gedesillusioneerd. ‘Ik wilde geen sociaal buiten­gesloten minderheid zijn in Jihad Central.’
Teun Voeten
woensdag 25 november 2015
© Ivan Put

In 2005 verhuisde ik naar een loft in Molenbeek. Het was de enige nog betaalbare buurt van Brussel en ik behoorde tot de nouvelle vague van blanke, hoog opgeleide yuppies, bobo’s heten ze in België – bourgeois bohémiens – die met een gezonde mix van goede bedoelingen en pragmatisme in de beruchte probleembuurt ging wonen.

We hadden een Marokkaanse aannemer, Hassan, wat we allemaal erg tof vonden, en hoopten dat onze kinderen met bruine kindjes en zwarte kindjes vrolijk op straat zouden spelen. We dachten dat de straat langzaam zou verbeteren: minder vuil, minder criminaliteit, hier en daar een hip galerietje en trendy cafeetje, zodat onze lofts in waarde gingen stijgen.

We voelden ons trendsetters en frontlijnsoldaten op de bres voor de multiculturele samenleving.

Maar snel begon het schitterende plaatje te verbleken. Hassan bleek een oplichter te zijn die er met de complete pot voor de gemeenschappelijke verbouwing, 95.000 euro, vandoor ging.

Het multiculturele gehalte viel vies tegen: de buurt was 95 procent Marokkaans en was in feite een etnisch-religieuze enclave, bevolkt door een gesloten en bekrompen gemeenschap die ons als indringers beschouwde.

Over de jaren zag ik dat de islamisering een steeds zichtbaardere greep op Molenbeek kreeg. Alcohol was nergens meer te krijgen. Bij het metrostation Graaf van Vlaanderen spoorden fanatici vrouwen aan zich kuis te kleden en hoofddoeken te dragen. In het straatbeeld doken meer en meer salafisten op in de typische jihad dress code: lange baarden, kufis, qamis en een keiharde blik in hun ogen.

De islamitische boekhandels schoten als paddenstoelen uit de grond, terwijl het onmogelijk werd ergens nog een fatsoenlijke krant of boek te kopen.

Met een werkloosheid van 30 procent waren de straten tot het eind van de ochtend verlaten. Bewoners gooiden afgewerkte plee­potten en bankstellen op straat neer en verwachtten dat de gemeente die zou opruimen. Agressieve chauffeurs scheurden met 70 kilometer per uur door de straten. En nergens was een gezellig café waar blank, bruin en zwart samenkwamen. Wel veel kleine misdaad: op straathoeken voelde je de agressie. Jongeren bespuugden soms onze vriendinnen en scholden ze uit voor ‘sale pute’, vieze hoer. Als je er iets van zei, werd je uitgemaakt voor vuile racist.

De druppel was een groepje salafisten dat heel uitdagend voor de ingang van ons gebouw stond en me probeerde te bekeren. In 2014 had ik het helemaal gehad en verhuisde ik. Ik had geen zin meer om een sociaal buitengesloten minderheid in een uitzichtloze buurt te zijn.

Toen ik vroeg in de ochtend na de aanslagen in Parijs bij de Bataclan arriveerde, lagen de plassen bloed er nog. Aangeslagen Parijzenaren legden de eerste bloemen neer. Al snel viel de naam Molenbeek. België was natuurlijk geschokt dat er alweer – na de schietpartij in het Joodse Museum in Brussel, de Thalys-schutter en de verijdelde aanslagen in Verviers – een link was met de gemeente.

Er zijn drie duidelijke redenen waarom Molenbeek tot Jihad Central is geworden: de fysieke infrastructuur, de versnipperde en zwakke staat België en de politiek correcte wegkijk- en ontkencultuur. Molenbeek is een rommelige, chaotische gemeente, met smalle straatjes, vol met theehuizen, winkeltjes en reguliere dan wel zeer schimmige moskeeën. Zoals de guerrilla zich verschuilt in de jungle, zo voelen jihadi’s zich als een vis in het water in de rommelig kashba van Molenbeek waarvan de bevolking een aanzienlijke ‘tacit support’ (stilzwijgende steun) geeft aan extremisten.

Internationale treinstations en snelwegen om de hoek maken Molenbeek tot de perfecte logistieke uitvalsbasis.

België is een versnipperde staat. De term ‘failed state’ is overdreven, maar een land met 5 regeringen, een stad met 19 burgemeesters is natuurlijk volkomen onbestuurbaar.

Met incompetente regenten, politiediensten die elkaar niet kunnen verstaan en elkaar soms actief tegenwerken, het afschuiven van verantwoordelijkheden werden niet alleen schandalen als De Bende van Nijvel en Dutroux mogelijk, maar is ook een vruchtbaar klimaat geschapen voor potentiële terroristen.

Ten slotte is er in België een cultuur van wegkijken en ontkennen en heerst er een politiek correct wensdenken. Wie wijst op hoge criminaliteitscijfers onder jeugdige migranten en extremistische tendensen wordt beschuldigd van racisme en islamofobie.

Straatrovers en extremisten worden gezien als slachtoffers van sociale uitsluiting, een referentiekader dat de daders gretig omarmen.

In 2006 en 2008 schreven journalisten Hind Fraihi en Arthur van Amerongen over moslimextremisten in Molenbeek. Ze werden weggehoond en ervan beschuldigd extreme-rechtse sensatiezoekers en zelfs fascisten te zijn. België is een land dat klare taal en duidelijke stellingnames probeert te vermijden en liever het compromis dan de confrontatie zoekt.

Maandag na de aanslagen liep ik weer rond in mijn oude buurt, de Ransfortstraat, en werd hartelijk begroet door de Marokkaanse snackbarhouder, de groenteboer, de bakker en de kapper die me jarenlang voortreffelijk knipte voor 5 euro. Ditmaal leidde ik een Nederlandse filmploeg rond, een van de vele dozijnen tv-crews die op het plein voor het stadhuis waren neergestreken. Een hallucinant gezicht, zoveel buitenlandse busjes met straalzenders.

De Molenbekenaren lachten en zwaaiden naar me en waren allervriendelijkst. Ja, iedereen vond het natuurlijk verschrikkelijk. Maar voor de camera wou niemand dat zeggen. Een vrouw in hijab die net een paar kilo tomaten stond in te pakken werd kwaad en riep dat het allemaal – alweer – de schuld was van het Westen omdat het Syrië bombardeerde. De bekende reactie in Molenbeek. In feite vonden de meesten zichzelf het grootste slachtoffer. ‘Ici, nous sommes de bon gens’, was een vaak gehoorde quote.

De woensdag daarop was ik er weer, ditmaal met Djamila, een Algerijns-Franse journaliste. Ze had me twee weken eerder benaderd omdat ik volgens haar de enige was die kritisch over Molenbeek wilde praten.

Djamila was overigens niet haar echte naam – na reportages over extremisten in Parijs en Syrië had ze zoveel bedreigingen gehad, dat ze een schuilnaam gebruikte. Ze bleek ooggetuige te zijn geweest in Parijs. Ze zat voetbal te kijken met vrienden op een etage boven La Belle Equipe, in Rue de Charonne, waar 19 mensen werden afgeslacht.

Op het stadhuisplein van Molenbeek was een grote vredesdemonstratie gaande. Het waren voornamelijk blanke hoogopgeleide mensen die vanuit heel Brussel hierheen waren getrokken. Die paar zeldzame meisjes met hoofddoeken werden belaagd door cameramensen op zoek naar het ideale shot. Honderden kaarsje werden aangestoken, overal viel het woord ‘vrede’ te lezen, iedereen voelde zich met elkaar verbonden.

Nergens een referentie naar islamitisch extremisme. Opgeschoten kids stonden de politie te jennen. De Nederlands cameraploeg werd de volgende dag met bakstenen bekogeld. Business as usual in Molenbeek.

Zondag stond ik TV Brussel te woord. De straten van de hoofdstad waren grim, verlaten en nat van de eeuwige regen die Brussel in vijftig tinten van het allertriestste grijs kan dompelen. Business as usual. Alleen gold nu alarmfase 4 en stond ik te kijken van de enorme militaire macht die door de straten liepen.

Ik vertelde de ploeg dat meer aanslagen zouden volgen. Dat er sprake was van een hybride en gedemocratiseerde oorlog, waar iedereen met wat diesel en kunstmest een bom in elkaar kon flansen en een lullig videootje op YouTube kon zetten.

Dat de tijden voorbij waren dat oorlog in andere landen plaatsvond. Dat we zo snel mogelijk moesten leren leven met een samenleving waarvan geweld een onlosmakelijk deel is geworden. Na Parijs, straks ook Brussel, Antwerpen en Amsterdam.

De filmploeg keek bezorgd. Of ik niet wou afsluiten met iets positiefs. Ik moest lang nadenken, maar ik ben de flauwste niet en weet wat journalisten willen horen. ‘Er zijn ook veel goede mensen in Molenbeek’, besloot ik met een glimlach. Business as usual in Molenbeek.

Teun Voeten studeerde filosofie en culturele antropologie in Leiden en is werkzaam als oorlogsfotograaf. Hij maakte boeken over de ondergrondse daklozen in New York (New York, New York), de oorlog in Sierra Leone (How de Body?) en het drugsgeweld in Mexico (Narco Estado). Momenteel werkt hij aan een proefschrift over Mexicaanse drugskartels.