Columns & opinie
Column: Het promovendi-overschot
woensdag 14 oktober 2015

Eerder schreef ik over hoe moeilijk het is om een carrière in de wetenschap na te streven. Nu is klagen een nationale sport waar ik graag aan meedoe, maar het is ook interessant om uit te zoeken wat de onderliggende oorzaak daarvan is.

Een korte samenvatting van het probleem: er zijn veel te veel promovendi voor het aantal beschikbare vervolgplekken (postdocs en tenure-tracks), met als gevolg moordende concurrentie, dubieuze arbeidsomstandigheden en een shitload aan nutteloze papers. Onderzoeksvraag: waarom zijn er te veel promovendi en wat kunnen we er aan doen?

Hoewel het een globaal probleem is zal ik mij beperken tot mijn eigen instituut, want daar heb ik harde data voor. Laten we ook vooropstellen dat iedereen die iets met de universiteit te maken heeft, van rector magnificus tot feut, erbij gebaat is dat het systeem gewoon werkt. Dat laatste is interessant: alle relevante actoren willen dat het systeem A doet, maar uiteindelijk gedraagt iedereen zich zo dat B gebeurt. Voor dit type probleem is de methode complex systems analysis bij uitstek geschikt. Daarbij gaat het erom de spelregels van een systeem te analyseren. Die zogeheten fundamentele drivers van het systeem kunnen van alles zijn, sociale normen, thermodynamica, maar in dit geval gaat het – hoe kan het ook anders – om geld.

Over het algemeen is het zo dat je eerst geld voor een onderzoeksvoorstel vindt, en daar vervolgens een promovendus mee aanneemt. Een vier jaar durende promotie kost ongeveer € 175.000 aan salaris, betaald door dat onderzoeksbudget. Als iemand daadwerkelijk promoveert, betaalt de universiteit daar bovenop een promotiepremie van € 70.000 aan het instituut, onafhankelijk van hoelang de promovendi er over gedaan heeft (bij de bètavakgebieden is dit bedrag hoger dan bij de alfa’s, want bèta’s moeten dure experimenten doen).

Die promotiepremie is de interestante fundamentele driver. Vroeger was promoveren redelijk vrijblijvend. Je deed er gemakkelijk een decennium over en zelfs dan haakte de helft nog af. Niet wenselijk, aldus de universiteit. De promotiepremie is een slimme regel waarmee je als universiteitsbestuur een instituut kan stimuleren om promoties op tijd af te ronden. En omdat het geld pas achteraf wordt uitgekeerd, moet men proberen om een stabiele stroom van promovendi te houden, wat weer goed is voor de continuïteit.

Maar de promotiepremie kan ook ongewenst gedrag bevorderen. Een promovendus kan rekenen op gemiddeld twee uur begeleiding per week. Dat kost € 30.500. Verder gaat hij/zij af en toe naar een congres en koopt een stapel boeken. Laten we zeggen dat van die € 70.000 in totaal €40.000 daadwerkelijk aan de promovendus is besteed. Blijft over: € 30.000 winst. Omdat er in de afgelopen jaren keihard op de eerste geldstroom is bezuinigd, is die € 30.000 nodig om de algemene overhead van het instituut te betalen.

Maar stel dat je als professor nou financiële ruimte wil maken om vrij onderzoek te doen? In principe is daar de eerste geldstroom voor, maar die dekt dat tegenwoordig dus niet meer. De meest efficiënte manier om aan meer geld te komen is, je raad het al, meer promovendi opleiden. En het liefst natuurlijk met wat minder begeleidingsuren. Als een professor jaarlijks één promovendus extra per jaar aanneemt is dat geen ramp, maar als je dit gedrag opschaalt naar de hele universiteit, of zelfs het hele universitaire wereldje, dan krijg je een enorme promotiefabriek.

Hoe kunnen we dit oplossen? Door de fundamentele regel aan te passen. De promotiepremie zou iets lager kunnen, en vergezeld gaan met een postdocpremie, zodat mijn instituut financiële prikkels heeft om promovendi een vervolgtraject aan te bieden in plaats van te vervangen met een nieuwe slachtoffers.

Benjamin Sprecher is promovendus bij het Centrum voor Milieuwetenschappen Leiden