Wetenschap
Burgers, in plaats van hamburgers
We verzoenen ons steeds beter met het dier in ons, betoogt filosoof en dierenrechtenactivist Erno Eskens. Dat bevordert eman­cipatie en bestrijdt discriminatie.
woensdag 14 oktober 2015
Portret van dierentrainer Isaac van Amburgh (1811-1865). Schilderij Sir Edwin Henry Landseer (1802-1873), Royal Collection, Windsor

Het landgoed van de Internationale School voor Wijsbegeerte is een fascinerende plek. Schrijver-psychiater-idealist Frederik van Eeden richtte de school op tijdens de Eerste Wereldoorlog. In het neutrale Nederland, zo was het idee, konden filosofen uit heel Europa samenkomen en zoeken naar manieren om het geweld te stoppen.

Na de oorlog werd duidelijk dat wijsbegeerte toch vooral iets is waar je geld aan uitgeeft, in plaats van geld mee verdient. Er kwam een hotelletje bij de School voor wat extra inkomsten. Nog wat horeca. En een parkeerplaats. Anno 2015 is het eeuwfeest in zicht, en heeft de ISvW 99 hotelkamers, 12 conferentiezalen, een goed uitgeruste bar. Bedrijven presenteren er hun jaarcijfers, of volgen er workshops over ethiek.

Als Mare langskomt, is de centrale hal waar grote namen als Carl Jung, Rabindranath Tagore, Karl Popper en Noam Chomsky ooit ontvangen werden, verhuurd voor een uitvaart. De opbrengsten komen ten goede aan de filosofische tak van de ISvW.

Filosoof Erno Eskens zoekt sprekers, stelt programma’s samen, en beheert de uitgeverstak. Vorige maand promoveerde hij bij de Leidse rechtsfilosoof Paul Cliteur op zijn nieuwste boek: Een beestachtige geschiedenis van de filosofie. De twee filosofen kennen elkaar vanwege hun strijd voor dierenrechten. Eskens’ vorige boek, Democratie voor dieren, ging daar ook over. In het kort: dieren hebben belangen, en het is de taak van een democratie om alle belangen te wegen. Het is de taak van een rechtstaat om gelijke gevallen gelijk te behandelen, en dus ontkom je er als beschaafd land niet aan om dieren rechten te geven. Een soort burgers dus, in plaats van hamburgers. Eskens is actief lid van de Partij voor de Dieren, en probeert veganistisch te leven.

Beestachtige geschiedenis vertelt de geschiedenis van de wijsbegeerte over dieren. Die waren meestal bijzaak in de filosofie, maar wel een interessante: keer op keer definiëren filosofen de mens aan de hand van het dier. Aristoteles zegt dat we ‘een politiek dier’ zijn. Nietzsche heeft het over das noch nicht festgestellte Tier. ‘Het dier is een referentiepunt, om de uniciteit van de mens mee vast te stellen’, schrijft Eskens. ‘Is dat eenmaal gebeurd, dan gaat de blik naar voren en verdwijnt het dier uit beeld.’

Het denken over onszelf en andere dieren verandert, met als bijeffect dat dieren – en mensen - daar beter van worden, stelt Eskens. ‘Veel geschiedschrijvingen van de filosofie zijn neutraal. Jantje zei zus, Pietje zei zo en toen zei Klaasje iets heel anders. Het is een opsomming, alsof er geen vooruitgang is. Die is er wel.’

De eerste grote mijlpaal werd volgens hem geslagen door Erasmus, aan het eind van de Middeleeuwen. Daarvoor domineerde het denken van Oude Grieken Plato en Aristoteles. De mens, het ‘dier met rede’, is in staat om zijn dierlijke lusten in toom te houden. Dieren zijn dat niet. Als ze al planmatig handelen, dan moet dat wel zijn omdat de duivel in ze is gevaren. Het dier is voedsel, leer en werkkracht; niet meer dan een grondstof.

Erasmus pleit voor bescheidenheid. ‘Je bent geen intellect, zoals Plato zegt. Je hébt het hooguit’, parafraseert Eskens hem. De afstand tot het dier wordt kleiner. Met zijn afkeer van autoriteitsdenken en oproep om zelf tot onderzoek over te gaan, schept Erasmus filosofische ruimte voor het ontstaan van de natuurwetenschappen. Het woord van Aristoteles was eeuwenlang de waarheid geweest, maar bij nader inzien bleken vrouwen toch evenveel tanden als mannen te hebben, en palingen niet uit het niets te kristalliseren in modder.

De volgende stap komt van een oud-student van de Universiteit Leiden: René Descartes. Hij deelt de wereld in tweeën: je hebt stoffelijke dingen met fysieke eigenschappen, en onstoffelijke denkdingen. Eigenschappen als deugd, dapperheid en sociaal gevoel die onder Plato nog als ‘kuddedierlijk’ golden, pakt Descartes van de dieren af. Zij kunnen niet denken, en hebben dus ook niet die denkding-eigenschappen. Een hond is in dit wereldbeeld een organische robot, waarbij je best zonder verdoving de bloedsomloop kunt bestuderen. Tuurlijk, ze piepen en janken wel, maar dat is geen échte pijn.

Eskens: ‘Het mooie van Descartes is dat hij zijn standpunten zo dwingend formuleert dat veel intellectuelen zich uitgedaagd voelen.’ Een weerwoord op zijn mechanistische wereldbeeld komt al gauw. Het dier heeft wel gevoel, en dat gevoel is betekenisvol, stelt Voltaire. Immanuel Kant legt uit dat een beschaafd mens dieren humaan behandelt. Wie wreed is tegen dieren, zal ook hard zijn in de omgang met mensen.

Onder invloed van de Zwitserse filosoof Jean-Jacques Rousseau komt er meer aandacht voor het beest in de mens, of, zoals Eskens het noemt: ‘organische oerkracht’.

‘Hij gaat de natuur in, en komt zo “tot zichzelf.” Dat natuurdenken vindt enorme weerklank. Het dier is vrij, want het kan zich overgeven aan lusten zonder culturele beperkingen.’ Ook mensen die in de ogen van Rousseau-achtige witte mannen dichter bij de dieren staan, zoals vrouwen, stijgen in de Europese achting. De zwarte mens wordt een ‘nobele wilde’. ‘Worden vrouwen en zwarten bevrijd omdat ze als volwaardige burgers worden gezien, of omdat “het dier” de ruimte verdient? In elk geval deels het laatste – mede daarom etteren die emancipaties zolang door, en worden we maar niet echt gelijk.’

Hetzelfde geldt voor de emancipatie van het dier, vreest hij. ‘Ze worden bevrijd als ideaalbeeld, in plaats van als werkelijk bestaand wezen met belangen.’ De bevrijding van het geïdealiseerde dier – Bambi, knuffelleeuw Cecil – staat de bevrijding van het echte dier in de weg.

Niet alleen in de wijsgerigheid zijn mens en dier naar elkaar toe gegroeid. De biologie slaat ook steeds meer bruggen. De anatomie-lessen van Descartes lieten al zien dat we van hetzelfde materiaal zijn gemaakt, en moderne gedragswetenschappers zien zijn zogenaamd ongrijpbare denkdingen op steeds meer plekken in het dierenrijk terug. Zo verstoken van intellect blijken de beesten eigenlijk niet te zijn. Als apenonderzoeker Frans de Waal de chimpansee-politiek ontdekt, is de mens niet meer het enige ‘politieke dier.’

‘Het wordt steeds duidelijker dat we veel gemeen hebben’, zegt de filosoof. Dat roept de vraag op waarom we de harde scheiding tussen mens en dier moeten laten bestaan. We peinzen er niet over om dierproeven op geestelijk gehandicapten of veroordeelde moordenaars te doen, laat staan dat we ze opeten en hun huiden tot lingerie verwerken. Welke voorrechten-verlenende eigenschap hebben mensen waaraan geen enkele chimpansee, walvis of olifant kan tippen? De Australische filosoof Peter Singer lanceerde daarvoor het begrip ‘soortisme’: we trekken de mensen schaamteloos voor.

Eskens: ‘We hebben een nieuwe Linnaeus nodig; iemand die het leven rangschikt. Maar dan niet op de mate van verwantschap, maar op hun eigenschappen en de belangen die daaruit voortvloeien. Kippen zijn bijvoorbeeld gevoelig voor hoogfrequent licht, dus daar zou je ze niet aan moeten blootstellen. Dat wordt een enorm project, met biologen, juristen en filosofen, maar het is niet onhaalbaar. Iemand moet het organiseren, dat is alles.’ BB

Erno Eskens

ISVW Uitgevers. 478 blz. € 37,50