Want dat is altijd het goede idee bij de televisie: we halen er een bekende Nederlander bij. De leden van De Jeugd waren gloednieuwe BN’ers. Hun nummer Watskeburt was net overweldigend doorgebroken. Ze traden op voor zalen met gillende tienermeisjes, ik geloof dat iedereen die nu studente is toen voor hun voeten lag. Ik zou de nieuwe sterren interviewen op het terras van De Waag in Amsterdam en daarna zouden we over de Zeedijk lopen waar ik ze zou doorvragen over de sleutel van hun succes.
Het was het soort interview dat mij ervan overtuigde dat ik toch meer een studeerkamergeleerde ben. Van een gesprek was geen sprake, ik geloof niet dat ze op één vraag een antwoord hebben gegeven, de leden van de Jeugd zeiden eigenlijk vooral onzin tegen elkaar, alsof ik er niet bij was.
‘Waar halen jullie al die woorden vandaan?’ vroeg ik.
‘Taal is een glijmiddel’, zei er een.
‘Ja’, zei een ander. ‘Taal is een glijmiddel.’
Van dat groepje jongens was Pepijn Lanen de irritantste, een wonderlijke mengeling van een streetwise rapper en een arrogante corpsbal. Zo iemand die je verleidt om te denken: ja, jongen, heb het maar hoog in je bol, maar probeer ook maar eens al die pretenties waar te maken.
Tien jaar later heeft hij al die pretenties waargemaakt en – al dan niet onder het pseudoniem Faberyayo – een indrukwekkend oeuvre opgebouwd, een oeuvre van taal en ritmes dat bovendien nog lang niet is opgedroogd, en zich inmiddels uitstrekt van een keurig uitgegeven boek (Sjeumig, 2013) tot en met tal van gratis via het internet verspreide mixtapes. Zeker nu drs. P dood is – Lanen daarover afgelopen weekeind in het NOS Journaal: ‘Hij inspireerde de Nederlandstalige rap om zo origineel mogelijk met taal om te vliegen’ –, is Faberyayo inmiddels misschien wel de creatiefste taalgebruiker van de Nederlandse muziek.
Nu wordt taalcreativiteit vaak verward met het introduceren van nieuwe woorden. Of het nu om Van Kooten en de Bie gaat of om Marten Toonder: als mensen zeggen dat ze de taal hebben verrijkt, bedoelen ze dat hun naam in Van Dale staat bij de ingangen regelneef of denkraam. Ook De Jeugd heeft zich wat dit betreft niet onbetuigd gelaten, al moeten we nog zien of sjembek (scheldwoord uit Watskeburt) of internagellactisch (uit Sterrenstof) de nieuwe druk zullen halen die later dit jaar verschijnt. (Watskeburt staat sinds 2006 wel in de elektronische Van Dale als een ‘populaire jongerengroet met de strekking “wat is er aan de hand?”’).
Maar die nadruk op woorden doet het gehele werk geen recht. De Groningse studente A.N.B. Blaauw schreef in 2011 een scriptie over het taalgebruik van De Jeugd waarin ze liet zien dat hun taalspel vooral elementen uit verschillende werelden combineert – dat lijkt me trouwens zo ongeveer de definitie van creativiteit. Die combinaties maken ze zowel op het niveau van het woord, als dat van de zin of nog grotere eenheden (‘Wartaal spacet meer dan Achilles’: Willie Wartaal is een van de leden van De Jeugd, die aan Achilles verbonden wordt doordat er in spacen een pees verborgen zit).
Volgens Lanen wordt De Jeugd sinds die scriptie alom erkend als een groepje ‘taalvernieuwers’. Maar volgens mij gaat het er niet om. Er zit achter al dat vrolijk aan mekaar knopen van allerlei steeds weer andere werelden ook steeds meer chagrijn, steeds meer melancholie, en vooral ook: steeds meer taalkritiek.
Na tien jaar kunnen we inmiddels wel een rode draad vaststellen in het werk van De Jeugd, en dat zijn klachten over het feit dat mensen de taal gebruiken zonder er iets wezenlijks mee te zeggen. Die kritiek vormt al een belangrijk element van Watskeburt:
Serieus gek wat praat je met mij man kanker
Je praat maar je weet niet eens watsmet jouw
Je weet niet eens watsmet mij maar watsmet jouw kauw
Ook in Lanens absurdistische verhalenbundel Sjeumig gaat het opvallend vaak over mensen die wel praten, maar geen verstand hebben van wat ze zeggen. Heel vaak gaat het dan om gesprekken over muziek:
Een moment geleden had Arnold het plan opgevat om maar weer eens de discussie aan te gaan dat iedereen die vindt dat ‘ze niet meer gemaakt worden zoals Hotel California’, een paar klappen met de vlakke hand op het achterhoofd zou moeten krijgen.
Iets verder in hetzelfde verhaal hoort Arnold een paar koeien tegen elkaar loeien en denkt dan ‘waarschijnlijk een gesprek over de Carpenters.’ ‘Maar hij kon het dialect niet plaatsen, dus het had net zo goed het nature/nurture-debat kunnen zijn. Of iets over Ajax.’
Op het vorig jaar verschenen soloalbum van Lanen, Angst & walging, staat een nummer, Feestjeinmehoofd, dat vooral bestaat uit flarden van stemmen die allerlei praatjes te berde brengen die je zoal op een feestje kunt horen dat op een bepaald moment misgaat (‘hé, en blij dat je…’, ‘alles goed’, ‘ja, er staan daar van die eh..’, ‘je hebt zelf ook eh’, ‘nee, ik wilde maar zeggen…’, ‘nou ja, pak een plastic bekertje’, ‘en jij was daar toen ook’, ‘en nog even over…’ ‘dus ik was, daar, had dat gekke jack aangetrokken’, ‘wie is dat?’ ‘ben niet eens Facebook-vrienden’).
In Sonate in D op datzelfde album keert Lanen zich nog explicieter tegen zinloos taalgebruik:
Mooiboys, hou je bek
Twintigers, hou je bek
Dertigers, hou je bek
Paupers, hou je bek
Linkse intellectuelen, hou je bek
Rechtse proleten, hou je bek
Wie nog meer, hou je bek
Mensen, hou je bek
Ikzelf, hou je bek
Hou je alsjeblieft je bek
Je weet niks, waarom praat je?
Scheer je weg van de volwassenmensentafel.
Het plaatst alle wilde taalexperimenten in een ander licht. De Jeugd van Tegenwoordig lijkt misschien wel te bazelen en wild en zomaar om zich heen te smijten, maar ze doen dat uit taalovergevoeligheid, uit wanhoop over alle nietszeggendheid overal om hen heen – om alle woorden waarmee de mensen maar wat zeggen zonder dat ze werelden aan elkaar verbinden en zonder dat ze weten watsmet jouw kauw.
Dat verklaart ook wel het gedrag van Lanen en zijn collega’s tijdens interviews. De Leidse taalkundige Vivien Waszink (van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie) beschreef de setting van een vraaggesprek onlangs als volgt: ‘Vjèze Fur ligt met zijn gezicht naar beneden languit op een bank. Zijn bijdrage aan het interview zal miniem blijken, en als hij wat zegt, is het vaak iets raars. Faberyayo is afwezig, want die is net vader geworden, en het vierde bandlid, producer Bas Bron, is er ook niet bij, want die haat interviews.’
Zoals achter ieder cynisme lijkt dus ook hier weer een geknakt ideaal te zitten: ooit hebben we gehoopt dat de mensen zinnige dingen tegen elkaar zeggen, maar in de plaats daarvan slaken ze maar wat kreten uit in het kader van het nature/nurture-debat. Of over Ajax.
Toen ik vorig jaar, jaren na dato, Pepijn Lanen weer eens sprak, vertelde ik hem dat ik ooit heel gefrustreerd was geweest door het interview. Hij bleek het zich nog te herinneren. ‘Ah ja’, zei hij. ‘Dat was met die regisseur. Dat mannetje wilde de hele tijd dat wij de sleutel tot ons succes gaven. “Wat is de sleutel tot jullie succes?” vroeg hij steeds.’ Dus toen dacht hij: dat zullen we jou eens even laten weten.
Marc van Oostendorp is hoogleraar fonologische microvariatie