Studentenleven
Inburgeren: Onthaaster dan ooit
Tim Meijer
woensdag 22 april 2015

Deze week ben ik naar de Hortus geweest. Ik had een vriend van me die van planten houdt gevraagd mee te gaan. Zijn huis staat er vol mee. Net als met boeken, middeleeuwse curiosa en platen. Daartussen leven zijn twee katten, die hij ondanks zijn zware astma en herhaaldelijk aandringen van de dokter weigert weg te doen. Hij houdt vooral van passiebloemen en vleesetende planten. Daarmee schijn je namelijk nooit meer last te hebben van muggen en vliegen in je huis.

Nadat we koffie hadden gedronken op het terras gingen we naar binnen. ‘Hier was de oorspronkelijke hortus, die alweer 425 jaar geleden werd aangelegd’, zei hij, toen we op de binnenplaats in de kruidentuin stonden. Dit soort dingen weet mijn vriend gewoon, of in ieder geval wist hij het met zo’n overtuiging te brengen dat ik geen moment aan zijn woorden twijfelde.

We liepen verder, de grote tropische kas in. Het was vochtig, warm en benauwd. Tussen de tropische planten had iemand kleine poppetjes neergezet. ‘Ik heb toch zo’n hekel aan van die ontregelende kunst in de openbare ruimte’, zei mijn vriend. Ik vond het wel grappig, maar hield mijn mond.

In de kleinere kassen achter de grote was het droger en warmer. We kwamen in een kas met allemaal bekerplanten. Dat zijn planten met bekervormige bladeren, met een dekseltje erboven. In de bekers zit een vloeistof die insecten aantrekt. Zodra ze in de beker kruipen of vliegen, zitten ze gevangen en worden ze langzaam verteerd. ‘Die heb ik thuis ook!’ riep mijn vriend. ‘Wist je dat de grotere ook kleine zoogdieren vangen en verteren?’ Ik vroeg me af of je dat soort planten als vegetariër zou kunnen eten, zonder met je principes in strijd te zijn. Ook hier stonden allemaal kleine mannetjes tussen de planten. Maar ik kon geen plant vinden die zo’n mannetje had gevangen.

We liepen aan de andere kant van de kassen weer naar buiten, langs een geadopteerde kastanjeboom de heuvel op. Ik voelde me ondertussen een tachtigjarige die even het bejaardentehuis uit mocht, maar ik moet eerlijk toegeven, dat gevoel beviel me wel.

Nadat we helemaal tot rust waren gekomen en nog een insectenhotel hadden bewonderd liepen we langs het water terug naar de ingang. Aan de overkant van de Witte Singel wees mijn vriend een huis aan. ‘Kijk’, zei ‘ie. ‘Daar heeft Einstein nog gewoond.’

Omdat ik naar college moest ging ik er vandoor. Mijn vriend bleef op het terras bier drinken. In de werkgroep was ik scherper en onthaaster dan ooit. Dus mocht u een keer tussen twee colleges een paar uurtjes over hebben, loop dan eens de hortus binnen. Het schijnt dat Minervanen vroeger in de winter in de kassen bier gingen drinken omdat het er zo lekker warm was. Dat mag vast niet meer, maar in het gras achter de kassen zit je in de lentezon net zo lekker.