Toen Gerret Pieter Rouffaer (1860-1928) tijdens een reis door Nederlands Indië in 1886 vernam dat er bijzondere inscripties ontdekt waren onderaan de Borobodur, ging hij direct naar de boeddhistische tempel. ‘Hij regelde toestemming van de resident om er met een schepje verder te graven’, vertelt Frank Okker. ‘Hij groef wel wat dieper dan de afgesproken vier meter, namelijk elf, en vanuit Batavia kwam een woedende brief dat zo’n toerist dat niet zomaar kon doen.’
Okker schreef in opdracht van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) de biografie Rouffaer, De laatste Indische ontdekkingsreiziger. Rouffaer verzamelde onder meer tienduizenden boeken en handschriften voor het KITLV, tegenwoordig te vinden in de Leidse Universiteitsbibliotheek. Het KITLV was destijds niet meer dan een zolder vol spullen. ‘Hij had het idee dat hij er iets bijzonders van moest maken, stelde een catalogus samen en begon als een bezetene te verzamelen. Al heel vroeg zag hij het belang van foto’s. Zelf nam hij op zijn tweede Indiëreis ook een toestel mee, al schreef hij in het begin over “elf kieken”, waarvan er tien mislukt waren.’
Rouffaer haalde talloze batiks naar Nederland: Javaanse geverfde lappen textiel, nu bijvoorbeeld terug te vinden in Museum Volkenkunde. ‘En hij bracht allerlei schilderijen naar Nederlandse musea. Als er geen budget was, deed hij voorwerpen die hij met veel moeite te pakken kreeg gerust cadeau. Hij hunkerde enorm naar erkenning en waardering. Misschien omdat hij zijn studie nooit had afgemaakt. Hij was heel serieus begonnen aan mijnbouw in Delft, wat je nu geologie zou noemen. Maar het verveelde hem. Rond Delft vond je hooguit grasvelden.’
Maar eerst verbleef hij na zijn afgebroken studie enige tijd bij zijn oudste zus Caroline in Deventer, en ondernam hij uitgebreide reizen door Europa. Intussen was hij een groot bewonderaar van Multatuli, schrijver van Max Havelaar (1860). Toen Rouffaer hoorde dat zijn idool in geldnood verkeerde, bood hij hem per brief tienduizend gulden aan. ‘Dat zou nu een ton zijn. Multatuli geloofde het niet echt en nam het niet aan.’
Dertigduizend gulden had Rouffaer van zijn moeder geërfd, ook weer geen eindeloze hoeveelheid met zijn levensstijl. ‘Hij kon soms enorm zuinig zijn. Hij reisde handig met militairen mee en aan een vriend die tegelijkertijd met hem in Frankrijk verbleef, schreef hij dat hij nu gelukkig geen dure postzegel kwijt was.’
Rouffaer (vierde van links) in de vallei van de vulkaan Inije Lika op Flores. (KITLV)
Na het overlijden van Caroline in 1885 pakte hij, als troost en afleiding, z’n avonturen wat grootser aan: Multatuli verdiende een biografie volgens Rouffaer.
‘En hij besloot dat hij daarvoor naar Nederlands-Indië moest. Zonder enige haast ging hij er praten met mensen die Multatuli gekend hadden, een jaar of dertig na de gebeurtenissen uit Max Havelaar.’ Hooguit acht maanden zou die eerste Indiëreis duren. Dat werd vier en een half jaar. ‘Hij had een totaal gebrek aan planmatigheid, iets kwajongensachtigs.’ Intussen, in 1987, overleed Multatuli, zonder zijn bewonderaar ooit te ontmoeten. Het grote Multatuliboek is er nooit gekomen. ‘Maar niet vanwege Rouffaers uitstelgedrag. Hij verzamelde een hoop mooie verhalen. Bijvoorbeeld dat Multatuli met een sabel iemands vinger eraf had geslagen. Of dat hij wegens geldgebrek in een pyjama dreigde te verschijnen waar een rokkostuum verplicht was. Maar Rouffaer ontdekte ook dat Multatuli eigenlijk niet zo’n aardige man was geweest. Hij had zich weliswaar druk gemaakt om de geknevelde en mishandelde inwoners van Lebak. Maar op vorige standplaatsen, waar ook een en ander mis was, had hij nooit geklaagd. Ook zou hij er met geld vandoor zijn gegaan.’
Nog wel geïnspireerd door Max Havelaar stortte Rouffaer zich op zijn volgende project: een onderzoek naar grondbezit op Java. Ook verzamelde hij allerlei landbouw- en exportcijfers over Nederlands-Indië, in de hoop te kunnen helpen met de verslechterde economische situatie. ‘Hij wilde enorm graag mensen helpen’, vertelt Okker. ‘En alles moest tegelijkertijd. Uiteindelijk kwam er enorm veel uit zijn handen.’
Maar lang niet alles werd voltooid. ‘Wanneer hij bij resident Charles te Mechelen logeert om Javaans te leren komt daarvan wel iets terecht. Maar Rouffaer vond het veel spannender om met Te Mechelen achter opiumsmokkelaars aan te zitten. Toch was hij, behalve een avontuurlijke verzamelaar, een geweldige geleerde. Toen hij geld aanvroeg voor een tweede reis naar Indië was de Leidse arabist Snouck Hurgronje voorstander, maar die zei er meteen bij dat hij betwijfelde of het bijbehorende boek er ooit zou komen.’
Okker grijnst. ‘Deze biografie is de eerste Rouffaer die op tijd komt.’ Maar toegegeven: hij deed het niet alleen. ‘Toen ik gevraagd werd, wilde ik het wel doen, maar alleen met een assistent.´ Dat werd neerlandica Anna Kruip, aan wie het boek is opgedragen. Okker: ‘Er zijn een heleboel paspoortachtige boekjes en kleine briefjes bewaard, met dat vreselijke handschrift van hem. Eens per week hielden we een soort krijgsraad, over wat deze vreemde man nu weer had gedaan.’
Kaart van Adonara uit Rouffaers collectie. (KITLV)
Zelfs toen Rouffaer na zijn eerste Indiëreis een tijd wegens ziekte in Spanje moest doorbrengen, bemoeide hij zich met allerlei kwesties. ‘Hij stortte zich op landkaarten en ontdekte door zijn precisie dat sommige berghoogten niet klopten.Tijdens zijn tweede reis nam hij zijn fiets mee. Hij kreeg nog last van een vreselijke steenpuist ook.’
Afgezien van dat euvel bleef hij in zijn brieven tamelijk vaag over zijn kwalen, waarvoor hij door de vroege dood van zijn ouders en zus toch wel angstig was.
In de biografie ontsluiert Okker wat er werkelijk speelde. ‘Rouffaer kon verschrikkelijk boos worden. Toen iemand hem verweet dat hij tijdens zijn tweede reis niet veel gedaan had, wat niet waar was, schreef hij woedend aan een vriend wat hij allemaal wél gedaan had, en dat het zijn ziekte was, die hem noodzaakte om terug te keren naar Europa.’ Pas toen gaf Rouffaer helderheid over zijn aandoening: een verwaarloosde syfilis.
Over een ander onderwerp was hij spraakzamer. ‘Aan zijn zussen schreef hij heel mysterieus dat hij “intiem gesproken” had met bepaalde mannen. Over schilderijen schreef hij kritisch en uitgebreid dat een mannenbil niet goed was geschilderd. En in Batavia schreef hij wel over vrouwen, maar toch vooral over mooie naakte jongens. Iedereen die ik sprak voor mijn onderzoek wist dat hij homoseksueel was. Zijn zussen moeten het ook geweten hebben. Zij waren de enige vrouwen in zijn leven.’
In zijn herinneringen aan Delft spreekt hij later over een ‘zwarten tijd’. ‘Daar moet haast wel iets van een liefdesrelatie gespeeld hebben. Ook later in Indië geeft hij zichzelf vaag ergens de schuld van.’ Een vriend constateert uiteindelijk dat Rouffaer de liefde heeft opgegeven. ‘Het gaat hem alleen nog om de wetenschap. Als een vorm van compensatie.’
Frank Okker: Rouffaer. De laatste Indische ontdekkingsreiziger, Uitgeverij Boom, 288 pgs, €19,90