Achtergrond
Bommen raken iedereen
Antropoloog Annika Schmeding trok op met de Kuchis, een Afghaanse nomadenstam diedaar door de grondwet wordt beschermd. ‘De andere groepen worden sociaal niet eens alsAfghanen geaccepteerd.’
Marleen van Wesel
woensdag 4 maart 2015
Je belandt in Afghanistan al gauw in compounds met dikke muren.

‘In Kabul zag ik regelmatig nomaden’, vertelt Annika Schmeding (28). ‘Tussen mijn bachelor en master werkte ik een jaar in Afghanistan, voor een ontwikkelingsproject van de overheid. Ik raakte benieuwd: hoe zagen hun normale levens eruit? En tijdens de oorlog?’

Schmeding volgde een antropologiebachelor in Berlijn en kwam later voor de researchmaster Middle Eastern Area Studies naar Leiden. Haar scriptieonderwerp was vlug gekozen: de Kuchis, een nomadenstam voor wie een speciaal artikel in de Afghaanse grondwet is opgenomen om hun kwetsbare positie te verbeteren. Ze won er de Leidse Universitaire Scriptieprijs van het LUF (Leids Universiteits Fonds) voor.

Na haar literatuuronderzoek vertrok ze opnieuw naar Kabul, met haar vriend, een Canadese journalist. ‘Je belandt er al snel in grote compounds, met bewakers en dikke muren. Maar wij woonden in een gewoon appartement, tussen Afghanen en een paar Amerikaanse docenten.’ Ook dichtbij de bevolking was haar positie toch anders. ‘Ik moest zo onzichtbaar mogelijk leven: niet in de buurt van grote militaire locaties komen, of andere mogelijke doelwitten voor aanslagen. Bommen raken natuurlijk iedereen, maar zeker voor internationals liggen ook kidnappings op de loer. Ik moest mijn routes telkens aanpassen, dan weer een taxi nemen, dan weer een eigen auto regelen. Een andere aanpassing trouwens: als Duitse moest ik enorm wennen aan uitlopende en uitgestelde afspraken. Soms moest ik alle interviews van een dag opnieuw inplannen.’

Via oud-collega’s ontmoette ze parlementariërs. ‘En via hen weer Kuchis. Verder bracht ik drie maanden in een vluchtelingenkamp door voor een kinderhulporganisatie. Daar waren ook veel voormalige nomaden terechtgekomen. Onderweg sprak ik ook wel mensen aan die eruitzagen als nomaden. Omdat ze schapen hadden en tenten. Dat was lastiger, want er was niemand die me even kon introduceren.’

Aanvankelijk wilde ze graag samenwerken met een denktank. ‘Ik zou van hun methodes kunnen leren, en zij vonden mijn onderzoek interessant.’ Héél interessant zelfs. Behalve haar cv moest ze ook haar onderzoek tot dan toe opsturen. ‘Na twee maanden publiceerden ze ineens een rapport met ál mijn onderzoeksresultaten…’

Noodgedwongen gooide ze haar werk over een andere boeg: behalve op de Kuchis, die rondtrekken met schapen, richtte ze zich ook op andere nomadengroepen, die meer als marskramers en bedelaars leven. ‘De verschillen tussen de groepen zijn geen kwestie van rijk en arm. Onderling zijn de nomaden al niet uniform: een hoop Kuchis kampen nog altijd met problemen en armoede. Maar zij hebben meer kansen en worden vertegenwoordigd in het parlement. De andere nomadengroepen worden sociaal niet eens als Afghanen geaccepteerd.’

De positie van vrouwen speelt daarbij een belangrijke rol. ‘Zij nemen het handelen op de bazaar voor hun rekening, wat voor de rest van Afghanistan juist een male dominated plek is. Daarom worden ze als losbandig gestigmatiseerd. Er gaan ook verhalen dat de marskramernomaden kinderen ontvoeren om aan het werk te zetten.’ Is daar iets aan te doen? ‘Dan zouden niet alleen de regels, maar ook de houding van de Afghanen moeten veranderen. Maar daarmee zou ik me als antropoloog in de troebele wateren van de politiek begeven.’

Behalve de LUF-prijs, ingesteld door Minervareünisten uit 1957 en 1961, won ze ook de IIAS Master’s Thesis Prize. Dit voorjaar vertrekt ze weer naar Afghanistan, voor haar promotieonderzoek aan de universiteit van Boston. ‘Ik ben nog aan het uitzoeken waarover mijn onderzoek precies moet gaan. In elk geval iets in Afghanistan. En liefst weer met nomaden.’