Columns & opinie
Frutti di Mare: Ook vogelasiel voelt zich opgehokt
Petra Meijer
woensdag 17 december 2014
© Taco van der Eb

‘Ik dacht eerst dat ik te weinig van dieren wist om mee te kunnen rijden op de dierenambulance’, zegt Kirsten Grothe (23, archeologie). ‘Maar ze leren je hier alles. Hoe je egeltjes moet wegen, jonge duiven moet voeren en hoe je het beste een zwaan kunt vangen, waarbij je let op de structuur van de nek.’ Met vijf andere studenten is Grothe vrijwilliger bij de Dierenambulance en het Vogelasiel Leiden.

‘Meestal loopt het goed af. We vingen bijvoorbeeld een zwaan omdat omwonenden dachten dat hij draad in zijn bek had, maar het bleek een sliert mos te zijn. En mensen bellen vaak over jonge meeuwen die niet wegvliegen. Dat is heel normaal, ze moeten het nog leren.’ Ze denkt even na. ‘Maar je maakt ook minder leuke dingen mee. Zo moesten we laatst een verdronken kat uit het water halen, de chip uitlezen en de baasjes informeren.’

Het zijn moeilijke tijden voor de dierenambulance en het vogelasiel. Ze zitten midden in het vogelgriepgebied. ‘Knettergek word je er van’, zegt Carla van Steenbergen, die de opvang runt. ‘Ik voel me net zelf een opgehokte kip. Als er iemand een vogel aanrijdt, mogen we hem in principe niet ophalen. De mensen snappen dat niet altijd, en worden soms boos omdat we niet kunnen komen. Maar er zitten ook schatten tussen hoor. Ik werd ’s nachts twee keer gebeld door mensen die meteen zeiden: “Wat moet dat vervelend voor u zijn.”’

In de keuken smeert Van Steenbergen boterhammen voor de vrijwilligers, die in de woonkamer zitten. ‘Kind, ga eerst eens rustig zitten, je moet goed eten’, zegt ze tegen Grothe, en ze dirigeert haar naar een stoel. ‘Carla zorgt niet alleen goed voor de dieren, maar ook voor ons’, zegt Grothe. ‘Ik was olievogels, maar ik stop net zo makkelijk een half verkleumde vrijwilliger in bad’, grijnst Van Steenbergen.

In totaal werken er ongeveer 35 vrijwilligers. Dat lijkt veel, maar de dierenambulance is zeven dagen per week beschikbaar en er worden elke dag vier diensten gedraaid, met twee of drie mensen per keer. De telefoon – die ook doorgeschakeld staat naar elke andere kamer van het huis – rinkelt aan de lopende band. ‘We hebben een leuke aanwas van studenten, maar we kunnen nog wel wat extra mensen gebruiken’, zegt Van Steenbergen. Zelf draait ze altijd nachtdienst, slapen doet ze nauwelijks. ‘Ik doe dit al veertig jaar, ik weet niet beter. Je moet wel altijd rekening houden met de telefoon. Geen gehaktballen draaien als je alleen bent. Douchen en haren wassen zijn ook acties die gepland moeten worden.’

Naast het huis worden vogels opgevangen. Van Steenbergen: ‘Piepkleine goudhaantjes, maar we hadden laatst ook een grote buizerd. Hij heeft het niet gered.’ Grothe trekt een beteuterd gezicht. ‘Het is sneu als een dier het niet haalt, maar je moet geen te sterke band met de dieren opbouwen. Het is wild. Een jonge uil heb je in een week handtam, dat is natuurlijk niet de bedoeling’, zegt Van Steenbergen. Grothe vult haar aan: ‘Het is heel verleidelijk om dieren te betuttelen. Mensen brachten een jong duifje binnen, hij “was zo leuk met de hond”. Maar in de stad is hij de volgende keer dat hij een hond ziet niet meer bang.’