Achtergrond
Mateloos wreed en onbetrouwbaar
Classicus Fik Meijer geeft vrijdag de Huizingalezing over Carthago. Mare ging met hem naar het Rijks­museum van Oudheden dat net een nieuwe tentoonstelling over de oude havenstad opende. ‘Ze offeren kinderen en aten lijken.’
Petra Meijer
woensdag 10 december 2014
Fik Meijer: ‘De Carthagers mochten dan wreed zijn, de Romeinen konden er ook wat van.’ © Door Taco van der Eb

Zet Fik Meijer in een museum, en hij verandert in een soort Rattenvanger van Hamelen. Als de emeritus hoogleraar oude geschiedenis met luide stem begint te praten, kijken de bejaarde bezoekers even geërgerd op. Maar nog geen twee minuten later hebben ze zich onopvallend achter hem geschaard, om geen woord te hoeven missen. ‘Meneer, mag ik met u meelopen?’

‘Het verhaal van Carthago gaat over bloei, maar ook over verval’, zegt Meijer terwijl hij in het Rijksmuseum van Oudheden de trap op loopt. ‘Het was een havenstad, op ongeveer tien kilometer afstand van het huidige Tunis. Carthago was een van de belangrijkste steden uit de oudheid.’ De tentoonstelling beslaat twee grote zalen: na de groei van het Punische Carthago, dat rond de achtste eeuw voor Christus gesticht werd door de Feniciërs uit Tyrus, volgt de verwoesting door Rome en de opbouw van de nieuwe stad.

‘De vijandschap tussen Rome en Carthago blijkt al uit de ontstaansmythe. Carthago zou gesticht zijn door prinses Dido uit Tyrus, die naar Afrika vluchtte omdat haar man was gedood. Ze ontmoette Aeneas, die in Troje van de goden de opdracht had gekregen om een nieuw rijk te stichten. De twee werden verliefd en deelden het bed, maar uiteindelijk vertrok Aeneas toch richting het noorden van Italië, waar hij Rome zou stichten. Daarop pleegde Dido zelfmoord.’

Meijer haalt zijn schouders op. ‘Dat is natuurlijk een mythe, geen historisch archeologisch verhaal. Belangrijk is de strijd tussen Rome en Carthago. De steden groeiden beiden enorm, maar waren ook verschillend. Rome had boeren en landbouw, Carthago had zeelieden en zee.’ Hij wijst naar een kaart op de muur. ‘Er was een grote handelshaven, met daarnaast het ronde admiraalseiland. Dat was verboden terrein. Er pasten 170 schepen in van veertig of vijftig meter lang. Bijzonder was dat er met droogdokken werd gewerkt. Het admiraalseiland had verschillende niveaus, en door er water in en uit te laten lopen konden de schepen stijgen of dalen.’

De inwoners leefden in flatgebouwen van vier of vijf verdiepingen hoog, en om de stad heen waren drie verdedigingsmuren gebouwd: een aarden wal, een stenen muur en een binnenmuur met torens. ‘De binnenste muur was veertien meter hoog en negen meter breed. Het kostte de Romeinen uiteindelijk drie jaar om de stad te verwoesten.’

En dan was er nog de tofet. Meijer wijst naar een groot beeld van de oppergod Baal, vergezeld door twee sfinxen. ‘Volgens sommige deskundigen werden er kinderen aan hem geofferd. Ze werden in zijn armen gelegd en gleden daarna naar beneden, waar ze werden verbrand. Er zijn inderdaad menselijke en dierlijke asresten gevonden. De vraag is natuurlijk of er kinderen voor vermoord werden, of dat ze al dood waren en mensen hun miskramen en overleden kinderen offerden. Maar ik acht het allerminst uitgesloten.’

Hoewel deskundigen er nog niet uit zijn, hebben de mogelijke kinderoffers een belangrijke rol gespeeld in de beeldvorming door de Romeinen. ‘Carthagers zouden kinderen offeren en lijken eten. Ze zouden mateloos wreed zijn, en onbetrouwbaar, omdat ze verdragen braken. En dan hebben we nog Hannibal, die tijdens een van de drie oorlogen met olifanten door de Pyreneeën trok: hij werd door de geschiedschrijver Livius beschreven als de meest wrede man die er was.’

Volgens Meijer lieten de Romeinen geen kans lopen om te benadrukken hoe slecht de inwoners van Carthago waren. ‘Maar de Romeinen waren zelf ook echt geen lieverdjes.’ In de tweede zaal zijn bijvoorbeeld arena’s afgebeeld, waar gladiatorengevechten in plaats vonden. ‘Over wreedheid gesproken: de Romeinen konden er ook wat van. Dieren werden onder de grond aangevoerd om tegen te vechten: tijgers, bergleeuwen, olifanten.’ In een andere vitrine staat een beeldje van een dwerg. Volgens het bijschrift waren ze bij de Romeinen in trek als vermaak, maar bij gebrek aan dwergen werden ze ‘gekweekt’ door kinderen in veel te kleine kooien op te sluiten.

Niet alleen de Romeinen, ook het boek Salammbô dat de Franse schrijver Gustave Flaubert in de negentiende eeuw schreef, bezorgde Carthago een slechte naam. Meijer: ‘Toch zou ik het iedereen aanbevelen. Het boek speelt zich af nadat Carthago een van de oorlogen heeft verloren. De huurlingen komen in opstand, omdat zij niet zijn betaald. De leider van de huurlingen wordt verliefd op de dochter van een Carthagiaanse generaal: Salammbô. Het boek is met enorme verbeeldingskracht geschreven, met heftige seksscènes, martelingen en gruwelijkheden. Er is dan ook veel kritiek op het boek, omdat het ongenuanceerd zou zijn en de beeldvorming negatief bepaalde. In het Frans is het lastig te lezen, hoor. Neem zo’n seksscène, ik ken al die Franse woorden niet. Gelukkig is er een prachtige vertaling van Hans van Pinxteren.’

Het mooiste stuk uit de collectie vindt Meijer een bronzen stormram, die op 81 meter diepte werd gevonden. ‘Zo’n stormram was gevuld met eikenhout. Op sommige boten zaten wel vierhonderd roeiers: het was een kwestie van rammen en omkeren. Daarbij maakten de Romeinen gebruik van een enterbrug om een vijandelijk schip in te nemen. Ze wonnen de eerste slag, wat opmerkelijk is, want het waren van oorsprong geen zeelieden.’

Vooral de Romeinse senator Cato wilde Carthago uit de weg ruimen. ‘Het was een slimme man. Het verhaal gaat dat hij Afrikaanse vijgen mee de senaat in nam, om aan te tonen hoe dicht Carthago bij Rome lag. Waarschijnlijk had hij die dingen in zijn eigen achtertuin geplukt, maar zijn retorische overtuigingskracht was erg belangrijk.’

In 146 voor Christus wordt Carthago door Rome verwoest. ‘De Romeinen wilden niet dat de stad ooit weer zo groot zou worden. Honderd jaar lang lag het braak, maar in 45 voor Christus wordt de stad alweer opgebouwd.’ In het nieuwe Carthago maakte de oorlogsvloot plaats voor een haven vol handel. De admiraalshaven werd ook hersteld, maar werd vierkant en er kwam een tempel op te staan. De Romeinen bouwden bovendien een 132 kilometer lang aquaduct, opslagplaatsen voor water, villa’s, een amfitheater, badhuizen en sportzalen.

‘Uit die tijd vinden we typische Griekse torso’s en Romeinse beelden.’ Hij wijst naar een beeld. ‘Castor of Pollux. Ik weet niet wie het is, want het is een tweeling, en als grootvader van een drieling weet ik dat dat best lastig kan zijn.’

Ook de goden veranderden. ‘De oppergod Baal transformeerde naar Saturnus. Dat is het voordeel van polytheïsme: als maar één god hebt, en die hang je niet aan, dan heb je een probleem.’

Een van de pronkstukken van het museum is een neo-Punische godin met een leeuwenkop. ‘De eerste keer dat ik het op de folder zag, vond ik het niet mooi. Maar nu ben ik er wel van onder de indruk.’

Het nieuwe Carthago werd onder de Romeinen net zo groot, zo niet groter. ‘De nieuwe stad werd boven op de resten van het Punische Carthago gebouwd. Daarom is het zo lastig om dingen uit die tijd te vinden. Maar dat is ook de aantrekkingskracht van het Punische Carthago: er is relatief weinig over bekend.’

Fik Meijer, Denken over Carthago. De erfenis van Duilius.

43ste Huizingalezing

Pieterkerk, vrij 12 december 20.00 u, (uitverkocht)

Carthago

Rijksmuseum van Oudheden

Toegang €11; voor studenten €8

Wie was Huizinga?

Johan Huizinga (1872-1945) was hoogleraar algemene geschiedenis aan de Universiteit Leiden. Van 1932 tot 1933 was hij ook rector magnificus. Hij wordt gezien als een van de meest invloedrijke Nederlandse historici ooit. In 1919 publiceerde hij het boek Herfsttij der Middeleeuwen, waarmee hij wereldberoemd werd.

In zijn functie als rector maakte hij in 1933 bezwaar tegen de aanwezigheid van de Duitse wetenschapper Johann von Leers bij een internationaal studentencongres, vanwege de antisemitische teksten die Von Leers publiceerde.

Ter ere van Huizinga wordt er sinds 1972 elk jaar een lezing georganiseerd. Bekende sprekers waren onder andere taalwetenschapper Noam Chomsky, schrijver Harry Mulisch en historicus Simon Schama.