Achtergrond
Lekker pochen met je atlas
Gloria Moorman won de Elsevier/Johan de Witt-prijs voor haar scriptie over zeventiende-eeuwse stedenatlassen. ‘Mijn ogen begonnen direct te glimmen.’
Marleen van Wesel
woensdag 3 december 2014

‘Voor mijn minor boek, boekhandel en uitgeverij kwam ik regelmatig in de Bibliotheca Thysiana aan het Rapenburg. Toen professor Paul Hoftijzer daar hoorde dat ik de bachelor Italiaans volgde, verdween hij naar achteren. Even later kwam hij terug met een héél groot boek: Blaeu’s stedenatlas van Piëmont’, vertelt Gloria Moorman (24). Met een masterscriptie over de Admiranda Urbis Romae, over Rome, won ze afgelopen weekend de Elsevier/Johan de Witt-scriptieprijs.

Van alle zeventiende-eeuwse kaarten en atlassen van uitgeverij Blaeu is de Atlas Maior uit 1662 ongetwijfeld de bekendste. ‘Willem Blaeu, de zoon van een haringhandelaar, begon met een klein winkeltje in Amsterdam, met globes en instrumenten voor zeelieden. Hij legde zich steeds meer toe op kaarten en atlassen. De VOC maakte er gebruik van, én voorzag in nieuwe informatie om de atlassen mee aan te vullen. Zijn zoon Joan, die zelf graag door Italië reisde, kwam met het overmoedige idee om de Italiaanse steden uitgebreid in kaart te brengen.’

Toen Moorman zocht naar een scriptieonderwerp voor haar master book and digital media studies, bracht Hoftijzer opnieuw die stedenatlassen ter sprake. ‘Mijn ogen begonnen direct te glimmen. Die van Rome bleek het meest geschikt. Van Toscane is door allerlei oorlogen nooit een atlas gemaakt en die van Napels en Sicilië zijn niet compleet.’

De Italiaanse stedenatlassen hoorden bij de zogenoemde ‘grand tour’, schrijft Moorman in haar scriptie. ‘Dat was de traditie dat jongemannen uit rijke families, die later functies als burgemeester zouden bekleden, vormende reizen door het buitenland maakten.’ De stedenatlassen sleepten ze niet mee als een soort Lonely Planets. ‘Daarvoor waren ze veel te groot, te zwaar en bovendien te duur. De boeken waren eerder statussymbolen, die je vooraf bestudeerde. Of ik stel me voor dat ze na afloop thuis vrienden uitnodigden om te pochen met hun atlas, glaasje wijn erbij.’

Moorman vertrok zelf ook voor een maand naar Italië, met een beurs van het Koninklijk Nederlands Instituut Rome. ‘Na Blaeu kwamen ook andere uitgevers met stedenatlassen. In Rome kon ik enkele edities vlak bij elkaar bestuderen. Zat ik ’s ochtends aan een tafeltje gebogen over afbeeldingen van het Pantheon, waar ik ’s middags in de zon rondliep. Het Colosseum is trouwens netjes gerestaureerd in vergelijking met toen. Het is nog steeds een ruïne, maar bij Blaeu zag het er toch kariger uit.’

Net als bij hedendaagse uitgevers, vormden ook de keuzes van Blaeu en zijn concurrenten een weerspiegeling van de maatschappij. ‘Thuisblijvers konden met de boeken toch ook een soort reis mee maken. En nu kun je er zelfs mee door de tijd reizen: je ziet het maatschappelijk perspectief per periode namelijk veranderen. In de eerste edities van Blaeu zie je nog alleen monumenten. In latere boeken staan ook pleinen, koetsen en mensen met Franse pruiken. Die opkomende interesse voor de contemporaine cultuur, blijkt ook uit de brieven naar huis. Later schreven ze ook over voorstellingen en lekker eten. In het begin waren ze nog heel serieus, al deden die jongemannen vast ook dingen waar ze hun ouders niets over vertelden.’