Jaap Dubbeldam werd in Den Haag geboren in 1935. Hij behaalde zijn gymnasiumdiploma in 1953 en begon zijn studie biologie in Leiden. Het doctoraalexamen legde hij af in 1960. Zijn militaire dienstplicht vervulde hij in 1961-1963 als reserve officier, 1e luitenant der Geneeskundige Troepen.
Al eerder, in 1957, werd hij kandidaatsassistent voor het geven van practicum Diermorfologie. Hij werd er in 1960 hoofd doctoraalassistent en begon aan een promotieonderzoek in de anatomie van vogelhersenen. Hij promoveerde in 1968 op het proefschrift getiteld On the structure of the brainstem in some species of birds. In deze jaren speelde hij een aanzienlijke rol bij de vernieuwing van het - door C.J. van der Klaauw geïnitieerde - onderwijs. Jaap doorliep alle wetenschapsrangen tot hij in 1985 hoogleraar ‘Neurobehavioural Morphology’ werd. Hoewel ‘niet uitgewerkt’ ging hij met vroegpensioen. Zijn afscheid was op 11 september 1997.
In 1970-1971 werkte Jaap als postdoc bij Harvey Karten aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT) Harvard, Cambridge, met een Unesco-beurs van de International Brain Research Organization (IBRO). Zijn vrouw Marry en kinderen vergezelden hem dit mooie jaar. Hier begon een lange, degelijke samenwerking met Harvey. Terug in Leiden bleek Diermorfologie door de toegenomen aantallen studenten dermate gegroeid, dat de sectie in drie groepen werd gesplitst. Jaap werd leider van de groep Neuromorfologie. Hij ontwikkelde zich in de zeventiger jaren tot een evenwichtig leider, met een groot gezag. Zijn overwogen oordeel en grote neuroanatomische kennis werden door zijn collega’s breed gewaardeerd.
Onder zijn leiding produceerde de groep een continue reeks publicaties. Hij leidde als co-promotor onderzoeken van o.a. Herman Berkhoudt (promotie 1980), Joop Arends (promotie 1981) en Leo Veenman (1984). Ron Bout promoveerde bij hem in 1987. In de jaren tachtig speelden diverse internationale zaken waarin Jaaps bijdrage cruciaal was. Het betrof o.m. de Internationale Summer Schools in Functionele Diermorfologie die - deels i.s.m. Jan Osse, Universiteit Wageningen - in Leiden werd gegeven. Ook werkte hij samen met Phil Zeigler, American Museum of Natural History, New York, en verwierf daar postdoc posities voor ‘neurobehavioral’ onderzoek voor zijn vier hierboven genoemde leerlingen. Een derde project betrof het vermaarde handboek Nomina Anatomica Avium II o.l.v. Julian Baumel (1994). Jaap redigeerde het hoofdstuk over het Centraal Zenuwstelsel (CZS).
Zijn aandacht bleef in de negentiger jaren weliswaar bij het CZS en zijn promovendi (Carla Zijlstra 1992, Annet Tellegen 1997), maar verschoof ook naar zwaardere bestuurlijke taken. In 1989 volgde hij Piet Dullemeijer op als hoofd van de Diermorfologie en werd hij o.m. voorzitter van de Afdeling Biologie en van het bestuur van Rijksherbarium en Hortus Botanicus, Leiden.
Ook na zijn pensionering bleef Jaap actief. Hij schreef een hoofdstuk over Motor control systems in het gerenommeerde Sturkie’s Avian Physiology (2000) en publiceerde een tiental artikelen met zijn leerlingen/staf over het CZS. Hij zat in de programma commissie voor Hoger onderwijs voor ouderen (HOVO) en gaf cursussen over o.m. ‘Vogels van binnen en van buiten’ i.s.m. Herman Berkhoudt en ‘Hersenen, gedrag en bewustzijn’ i.s.m. Koen Kortmulder.
Jaap was een groot vakman, een bescheiden en integer mens van grote eruditie en wijsheid. Wij zijn hem daarvoor grote dank verschuldigd.
Gart Zweers, emeritus hoogleraar biologie, Universiteit Leiden