Achtergrond
Alles openbaar!
In Nederland omarmen overheid en universiteiten Open Access: wetenschapsartikelen die voor iedereen toegankelijk zijn. Maar dat gaat niet gemakkelijk, blijkt uit de onenigheid tussen de universiteiten en uitgever Elsevier.
Bart Braun
woensdag 19 november 2014

Wat was ook weer Open Access?

Als iemand een artikel uit een wetenschappelijk vakblad wil lezen, kan dat meestal niet zomaar. Je loopt dan tegen een betaalmuur aan. Nederlandse universiteiten betalen miljoenen aan abonnementsgelden om te zorgen dat hun wetenschappers en studenten die stukken kunnen lezen.

Daar willen ze, net als het ministerie van Onderwijs, vanaf. Eenmaal gepubliceerd moet een stuk voor iedereen toegankelijk zijn, is het idee. Staatssecretaris Dekker vindt dat in 2024 alle publiek betaalde wetenschap uit Nederland via Open Access beschikbaar moet zijn. Als dat niet vanzelf gaat komt hij in 2016 met wetgeving die het regelt.

Is dat iets typisch Nederlands?

Het idee is internationaal, maar Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Zweden nemen nu het voortouw in de discussie. Ook in Amerika zijn er bewegingen richting Open Access. De National Institutes of Health, die jaarlijks zo’n dertig miljard dollar onderzoeksgeld verdelen, stelt dat alles dat je dankzij hun geld publiceert, uiterlijk een jaar na publicatie openbaar moet zijn.

Hoeveel procent van alle artikelen is nu al openbaar?

Weten we niet. Er zijn wel plannen om dat te gaan uitzoeken: dat wordt een van de taken van het nieuw op te richten Open Access Lab, een samenwerkingsverband tussen de UB, bibliometrie-instituut CWTS en universiteitsuitgever Leiden University Press.

Die uitgevers harken dus zowel bij hun ingang als bij hun uitgang belastinggeld binnen. Waarom laten wetenschappers dat gebeuren?

Er is niets dat wetenschappers tegenhoudt om gewoon hun pdf’jes online te gooien op een plek waar iedereen erbij kan. Bètawetenschappers hebben zo’n plek, het heet arXiv. Daar zie je meteen wat het probleem is: er is niets dat wetenschappers tegenhoudt. En dus zitten er enorme ladingen kaf tussen het koren.

‘De uitgever houdt ook bij Open Access een rol’, legt de Leidse Open Access-expert Saskia de Vries van adviesbureau Sampan Academia & Publishing uit. ‘Ze doen een aantal dingen heel goed, en de universiteiten willen graag dat ze die blijven doen. Een kwaliteitsstempel, het opzetten en onderhouden van een goed platform, goede verspreiding. De rol van uitgever verschuift dan: het wordt meer een dienstverlener.’

En de universiteiten willen niet langer de hoofdprijs betalen voor abonnementen, toch? Waar moet die uitgever dan van eten?

Open Access-titels hanteren zogeheten Article Processing Charges om de kosten te dekken. Die variëren van een paar honderd tot een paar duizend dollar per artikel. De vuistregel is: hoe vaker stukken uit zo’n blad gemiddeld gesproken geciteerd worden, hoe hoger de APC. In theorie zouden uitgevers in een Open Access-wereld hun inkomsten dus vooraf krijgen van de publicerende onderzoekers, in plaats van uit de verkoop van abonnementen.

Maar in de praktijk?

Daar komt Elsevier, een van de grootste wetenschappelijke uitgevers, niet voldoende tegemoet aan de Open Access-plannen van de universiteiten. Op de website van het bedrijf staan pasfotootjes van bazen die elk zeggen wat een prachtige nieuwe mogelijkheden de overgang naar Open Access biedt. Wie even doorklikt, leest dat Elsevier die overgang vooral wil zien gebeuren via zogeheten hybride publicaties. Wie zijn stuk openbaar wil hebben, betaalt daar dan extra voor.

En daar hebben de universiteiten geen zin in, want ze hebben al abonnementsgeld betaald?

Inderdaad. Double dipping, heet dat in het jargon. ‘Maar eigenlijk is het quadruple dipping wat de uitgevers doen’, klaagt onderzoeker Thed van Leeuwen van het bibliometrie-instituut CWTS. ‘Want het onderzoek in de artikelen en de kwaliteitscontrole erop (peer review) worden ook al van belastinggeld betaald. Bovendien: om een publicatie in bijvoorbeeld Lancet Neurology openbaar te krijgen, moeten onderzoekers 9.500 dollar betalen. Je krijgt een situatie waarin de rijken rijker worden, omdat alleen zij in zulke bladen kunnen staan. Als er topbladen op je cv staan, is dat een dikke plus. Het wordt voor sommige onderzoekers echt een probleem als daar zo’n hoge entreeprijs voor wordt geheven.’

Snijdt een jonge onderzoeker die alleen Open Access publiceert zichzelf in de vingers?

Wie uitzicht wil op een vaste aanstelling als onderzoeker, moet in toonaangevende bladen staan. Maar er staat nergens zwart op wit welke tijdschriften dat zijn. Geert de Snoo, decaan van de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen: ‘Voor tenure is wijsheid nodig, zeg ik altijd. Wij gaan niet exact formuleren waar iemand gepubliceerd moet hebben; dat is maatwerk. De instituten hebben zicht op wat top is en wat niet, en ik denk niet dat we iets aan onze eisen hoeven veranderen. De beweging gaat naar Open Access, dus wij bewegen mee; zo simpel is het.’

Of universiteiten en subsidieverstrekkers in andere landen hetzelfde zullen denken over een publicatielijst met alleen maar Open Access-artikelen, hangt er vanaf hoe sterk de Open Access internationaal opkomt. Kurt De Belder, directeur van de Universiteitsbibliotheek: ‘Het Verenigd Koninkrijk en Nederland nemen nu stappen, maar in de rest van Europa leeft het niet zo. In opkomende wetenschapslanden als Brazilië en China al evenmin.’

Hoeveel is Leiden nu kwijt aan die APC’s?

Dat wordt nu nog nergens bijgehouden. De Belder: ‘We hebben wel een enquête gehouden onder wetenschappers die recent publiceerden. Als je de uitkomsten daarvan extrapoleert kom je, met de nodige slagen om de arm, op een bedrag van zevenhonderdveertigduizend euro, waarvan ongeveer twee derde voor het Leids Universitair Medisch Centrum. Dat is overigens niet allemaal universiteitsgeld: een gedeelte van die onderzoekers haalt het geld daarvoor uit speciale fondsen, bijvoorbeeld van subsidieverstrekker NWO.’

Dat het precieze bedrag onbekend is, is wel jammer, want je zou het kunnen gebruiken in de onderhandelingen met de uitgevers. ‘Als een instelling al een bepaald bedrag uitgeeft aan Open Access bij een van de grote uitgevers, zou je op zijn minst dat bedrag als korting terug willen zien in het abonnement’, aldus Open Access-consultant De Vries.

APC’s worden door onderzoekers betaald, en abonnementen door de UB. Maakt dat uit?

Eiwitchemicus Marcellus Ubbink: ‘Als ik extra moet betalen om iets openbaar te krijgen, heb ik minder geld voor chemicaliën, of om mijn promovendi op congres te sturen. Als we over moeten op Open Access, moeten onze bestuurders of geldgevers dat verplicht stellen, of er extra geld voor geven. Je wordt als wetenschapper vooral beoordeeld door je collega’s, en die kunnen je publicaties toch wel lezen. Open Access is op zich een prima streven, maar iedereen wil toch in de toptijdschriften staan.’

Geldschieters moeten Open Access verplicht stellen? Maar dat deden ze toch al?

NWO-voorlichter Nathalie Eimers: ‘NWO vindt dat dat de resultaten van onderzoek dat is gefinancierd met publieke middelen vrij toegankelijk moeten zijn. Daarom bevorderen we Open Access. Bijvoorbeeld door nieuwe initiatieven voor Open Access-tijdschriften en boeken te ondersteunen, met een fonds om de kosten van Open Access publiceren te bekostigen, en activiteiten om de bewustwording bij onderzoekers te vergroten over de huidige beperkte toegang tot artikelen. Ook wordt via de subsidievoorwaarden al aan onderzoekers gevraagd om publicaties zo snel mogelijk toegankelijk te maken.’

Maar NWO gaat in de loop van 2015 het beleid aanscherpen, zegt Eimers. ‘Publicaties die voortkomen uit NWO-onderzoek moeten dan meteen publiek toegankelijk zijn. Dat mag via een volledig Open Access-tijdschrift, of via een centraal onderhouden, vindbare en publiek toegankelijke database van de universiteit of het vakgebied.’

En de bestuurders?

Geert de Snoo: ‘De hele beweging in de wetenschap gaat naar meer Open Access. Je zit nu met twee systemen naast elkaar, maar het duurt nog wel even voordat dat er één is. Dat blijkt bijvoorbeeld al uit de discussie tussen Elsevier en de universiteiten, die nu vast zit.

‘We gaan in elk geval geen speciaal geldpotje maken voor APC’s. Wie een subsidie krijgt, moet zorgen dat de middelen voor publicatie op tijd klaarliggen. Het gaat ook om een relatief klein bedrag, ten opzichte van de meeste beurzen. Het is in het belang van de onderzoeker om daar tijdig rekening mee te houden.’

Oké, maar volgens de universiteitskoepel VSNU worden openbare artikelen beter geciteerd. Dan is dat APC-geld goed besteed, toch?

Van Leeuwen: ‘Dat zeggen de voorstanders wel, maar ik heb daarvan nooit een goede onderbouwing gezien. Er ligt nu een voorstel om dat met het CWTS uit te gaan zoeken voor Dekker. Ook het argument dat het grote publiek nu bij dat onderzoek kan, vind ik wat zwak. Het gewone publiek kan slechts met grote moeite zo’n wetenschappelijk artikel lezen.’

Zelfs als dat geen probleem was: voetbal en opera worden ook met publiek geld betaald. Wie dat wil zien moet ook gewoon een kaartje kopen, toch?

Lidmaatschap van de UB kost dertig euro, en daarmee kan iedereen net zoveel lezen als de onderzoekers van de Universiteit Leiden. Kurt De Belder: ‘De UBL heeft enkele duizenden leden die dat ook doen. Het verschil met voetbal is echter dat dat we in een wereld leven waarin bijblijven met de stand van de wetenschap belangrijk is voor burgers. Omdat ze die kennis nodig hebben voor hun baan, maar ook voor het goed functioneren van de democratie. Als samenleving zijn we afhankelijk van mensen die goed geëngageerd zijn met nieuwe ontwikkelingen.’

Maar wat hebben de universiteiten er eigenlijk aan om geld uit de pot voor abonnementen te verhuizen naar een pot voor publicatiekosten?

Universiteiten moeten nu hele pakketten van de uitgevers afnemen, met daarin ook tijdschriften waar ze niet per se om zitten te springen. Die pakketten worden ook elk jaar duurder. De Belder: ‘Voor dat geld krijgen we wel steeds meer informatie, maar die stijging soupeert andere budgetten op. Het huidige model is niet houdbaar.’

De Vries: ‘Er is geen echte markt: de uitgever bepaalt het pakket en de prijs. Het is take it or leave it voor de bibliotheek, omdat een deel van het pakket wél echt noodzakelijk is voor de wetenschappers. Sommige uitgevers maken dertig tot veertig procent winst, geld uit de academische wereld die naar de aandeelhouders van de uitgevers verdwijnt. Met Open Access krijg je een situatie waarin een wetenschapper behalve naar de citatiescores van een tijdschrift ook zal gaan kijken naar de publicatiekosten. Een wetenschappelijk artikel kan meestal terecht in twee of drie tijdschriften met een vergelijkbaar prestige. Door dan de kosten van publicatie te vergelijken, ontstaat wél weer een markt.’

Maar de universiteit consumeert én produceert artikelen. Hoe zit dat met instellingen die alleen abonnementen hebben?

De Belder: ‘Dat zijn er wereldwijd vrij veel. Hbo’s, onderwijsuniversiteiten, ziekenhuizen; dat zijn alleen afnemers. Die abonnementsgelden drogen op voor de uitgevers. Zij verschuiven die inkomsten wellicht naar de publicatiekosten. Als alles Open Access wordt, is de kans dat die kosten stijgen dus heel groot. Veel mensen denken dat alles goedkoper zal worden door Open Access, maar dat is misschien niet zo.’

Wat geeft de UB nu uit aan abonnementsgelden?

Vijf miljoen euro, volgens De Belder. Ongeveer een zesde van dat bedrag gaat op aan zestienhonderd Elsevier-titels, waaronder toptitels als Cell en The Lancet.

Stel dat morgen de wereld overstapt op Open Access, wat gaat de UB dan doen met dat geld?

De Belder: ‘Allereerst: die overstap is morgen niet gemaakt, en ook volgend jaar nog niet. Ten tweede: de UBL heeft vrijwel geen collectiebudget; de gelden voor tijdschriften en andere collecties komen van de faculteiten.’ De universiteitsbibliotheek doet bovendien veel meer dan alleen maar tijdschriften inslaan en toegankelijk maken, benadrukt hij. ‘We leveren allerlei diensten om onderzoek en onderwijs te ondersteunen, bijvoorbeeld via datamanagement en cursussen datamining.’

En die ruzie tussen Elsevier en de universiteiten?

VSNU-woordvoerder Bastiaan Verweij: ‘De situatie is nog steeds hetzelfde, maar we hebben ook nog geen nieuwe afspraak gehad.’

De Vries: ‘Het is mooi dat de VSNU probeert de patstelling te doorbreken. Het is overigens ook heel interessant wat de deals zullen worden met andere uitgevers. Het zou wel erg leuk zijn als er vanuit ons land een doorbraak in de overgang naar Open Access ontstaat: Nederland is van oudsher toch een uitgeversland bij uitstek.’

Ubbink: ‘Het kan niet zo zijn dat we straks die Elsevier-titels niet meer kunnen lezen. Alhoewel, je kan natuurlijk altijd de onderzoeker in kwestie mailen, of hij je een kopietje stuurt. Doe ik zelf ook altijd, als ik een mailtje krijg uit India of zo. In die zin was er altijd al Open Access.’