Ik heb een bloedhekel aan interviews in de ik-vorm. Sterker nog: ik verafschuw ze. En helemaal als ze met ik beginnen.
Maar dit keer moet het maar.
Want hoe kan ik anders opschrijven dat ik met Maarten Biesheuvel (1939) heb staan zoenen? Toen hij na afloop van ons interview meeliep naar het tuinhekje van Sunny Home, zijn houten huis in de Leidse Kernstraat, gebeurde het. Opeens hield hij halt. En toen ik mijn hand uitstak om hem te bedanken voor zijn openhartigheid, zei hij: ‘Zal ik je een kusje geven?’
Hoe kon ik dat weigeren?
Dit was de schrijver van het legendarische verhaal ‘Brommer op zee’ – over de eenzame Isaäc (‘brildrager dus altijd ketelbink, nooit matroos laat staan stuurman, zijn grote droom…’) die ’s nachts op volle zee vanaf het achterdek naar de golven tuurt, plotseling een klein lichtje dichterbij ziet komen, en tot zijn grote verbazing ontdekt dat het een man op een brommer is. ‘Dat is een kwestie van oefenen’, verklaart de bestuurder doodleuk. ‘Ik ben begonnen met een speld op het water te leggen.’
Voor het oeuvre vol droogkomische en absurdistische verhalen dat Biesheuvel ondanks zijn levenslange manische depressie bij elkaar schreef, won hij in 2006 de belangrijkste Nederlandse onderscheiding: de P.C. Hooftprijs. De schrijver trok zich vervolgens terug als kluizenaar en zei ‘niet meer te kunnen schrijven’.
Tot hij vorig jaar opeens in een uitzending van De Wereld Draait Door verscheen, dat ter gelegenheid van de boekenweek eenmalig was omgedoopt tot het memorabele boekenprogramma Hier is… Adriaan van Dis. Huilend las hij ‘Brief aan Vader’ voor, een lange opsomming hoe hij een potje van zijn leven had gemaakt. Het fragment werd ruim een miljoen keer bekeken en belandde in alle jaarlijstjes met favoriete tv-momenten.
Het leidde er zelfs toe dat het werk opnieuw is uitgegeven. Dit weekend presenteert Biesheuvel namelijk een nieuwe bibliofiele uitgave, op de BoekKunstBeurs in de Leidse Pieterskerk. Uit de aankondiging: ‘De bezoekers kunnen kiezen uit een keur van omslagen, en er zijn bierviltjes met Biesheuvels portret te drukken.’
Hij wil er best boeken signeren, zegt de schrijver, maar hij gaat niet nogmaals ‘Brief aan Vader’ voorlezen. ‘Want dan moet ik steeds huilen. Vooral bij de regel “Vader, ik voel me schuldig omdat ik niet gelukkig ben” krijg ik het te pakken.’
Hij begint te snikken. Eenmaal uitgehuild zegt hij opgelucht: ‘Weet je: “Vader” heeft een hoofdletter, dus eigenlijk is het een brief aan God! Wil je echt geen boterham?’
Zo gaat dat, in Sunny Home. Want Biesheuvel schaterlacht alweer, en roept ineens euforisch ‘LUCTOR ET EMERGO!’ gevolgd door de tegeltjeswijsheid: ‘Lukt et vandaege nie, dan lukt et morrege!’
‘Hihihi’, giechelt zijn vrouw Eva. ‘Maarten probeert Zeeuws te praten.’
Dat is mijn schuld. Toen ik een dag eerder belde om een afspraak te maken, vroeg Eva waar mijn ‘mooie achternaam’ vandaan kwam. Zeeland dus. En daarom geeft de schrijver nu het complete interview in wat moet doorgaan voor zijn versie van het Zeeuwse dialect. Elke ‘ij’ wordt een ‘ie’, iedere ‘aa’ een ‘aè’, en achter iedere zin plakt hij het aanhangsel ‘eeee!’
Bijvoorbeeld als hij uitlegt waarom hij als zestienjarige het gymnasium verliet voor een carrière als zeeman. ‘Waerom ik gieng vaeren? Op school keek ik uut over de Maas en de Nieuwe Waterweg, en zag telkens al die schepen de zee kiezen. Toen dacht ik: dat wil ik ôk, eee!’
Hij heeft het geleerd in ‘ons huuske an den diek, in Kortgene, Noord-Beveland. Kijk, daarzo!’ Hij wijst naar de houten wand die is volgeprikt met krantenberichten, posters en pin-ups. ‘Onder die benen van Marilyn Monroe, daar hangt de foto.’
De schrijver steekt nog een verse sigaar op, slurpt luidruchtig een glaasje melk leeg en schenkt zich bij uit een Aap-noot-mies-kan waaruit net een van de acht katten, Punkie, heeft lopen likken.
Foto Stephan Vanfleteren
Waarom ging u in Leiden studeren?
‘Omdat Eva daarheen was gegaan. Ze studeerde Slavistiek, bij Karel van ’t Reve. Ik had haar drie jaar eerder leren kennen, op 4 augustus 1958. Sindsdien was alles goed.’
En u volgde haar?
‘Ja. En ik wilde dominee worden. Maar in Leiden hoorde ik dat niet theologie, maar rechten de kortste studie was. Nou ja, dan maar rechten, eee. Maar het was een leuke tiet, toch Eva?’
Eva: ‘Vaak wel.’
Maarten: ‘Soms kwam het gekkenhuis er even tussendoor, maar ja…’
Beviel rechten?
‘Binnen vier maanden had ik mijn kandidaatsexamen gehaald. Maar ik heb er toch nog tien jaar over gedaan om het af te maken. Ik dacht: mijn hele leven als advocaat te slijten, dat is ook niks. Karel van ’t Reve was mijn redding.’
Eva: ‘Hij gaf grote hoorcolleges, die behalve studenten ook andere belangstellenden trokken. Ik nam mijn moeder ook geregeld mee. Maarten ’t Hart was er vaak. En op den duur ging Maarten ook mee.’
Maarten: ‘Dan zat ik vooraan en begon ik altijd te vertellen over mijn tante: Jacoba Vreugdenhil, een gereformeerde schrijfster van gereformeerde boeken. Karel vond dat hoogst interessant. Hij was een echte boekenschriever. Dankzij hem dacht ik: ik ga de literatuur in, eee. Ben jij ook gereformeerd, Frank?’
Ging u meteen op kamers?
‘Eerst was ik spoorstudent, eee. Tot mijn kandidaats woonde ik bij mijn ouders in Schiedam. Daarna kreeg ik een prachtige kamer op het Rapenburg, van acht bij twaalf! Maar ik ben altijd een echte knor gebleven. Het corps vond ik flauwekul. Ik was op zee allang ontgroend.
‘Heb je In de bovenkooi gelezen? Hoe ik de binnenkant van tankers moest schoonmaken en helemaal werd ondergedompeld in de olie? Da’s een ruw bestaan hoor. Toen ik op mijn 22e ging studeren, had ik dat allemaal al meegemaakt.’
Eva: ‘Je was ook al in dienst geweest, als kanonnier.’
Maarten: ‘Zware luchtdoelafweer.’
Eva: ‘Moest hij vliegtuigen uit de lucht halen. Ik dacht laatst nog: die MH17 had jij ook naar beneden kunnen schieten.’
Maarten: ‘Wij schoten niet met raketten, eee, maar met dikke granaten. Daar haalde je geen 33.000 voet mee hoor, hoogstens anderhalve kilometer. Ook al zijn mijn meeste vrienden corpsleden en officieren, ik blijf knor en soldaat.’
U werd wel lid van Catena.
‘Zelfs daar wilden ze me ontgroenen. Maar dat ging mooi niet door. Ik heb wel veel voor hun verenigingsblad geschreven en voor het Leids Universiteitsblad (LUB), een voorganger van Mare. Er waren twee redacties, van studenten en hoogleraren die het om de week maakten. Allemaal ouwe-jongens-krentenbrood. Ik ben er zelfs nog even hoofdredacteur geweest.’
Eva: ‘Maar aan Huib Drion heb je je eerste publicatie te danken.’
Maarten: ‘Tijdens zijn werkgroep had ik gevraagd of ik een sprookje mocht voorlezen. Dat vond hij wel leuk, zo’n student-auteur tussen al de corpsballen. Hij kende iemand bij het Hollands Maandblad, waar het in 1964 onder de titel "Het Lieveheersbeest" verscheen.’
En hoe verliep de studie ondertussen?
‘Bij het Burgerlijk Wetboek ben ik vastgelopen. Het bestond uit twee delen. Toen ik het eerste had gehaald, verdween ik naar het gekkenhuis. Ik weet nog hoe ik in het kamertje van Eva, aan de Nieuwe Rijn, op bed lag, toen het helemaal verkeerd ging. Ik riep: “Je moet Karel (van ’t Reve) halen.” Toen hij kwam, zei ik: “Karel, ik ga door de hel… Geef me de zegen!”’
Opeens begint hij te schokschouderen en barst in snikken uit.
Eva: ‘Maarten is soms gauw ontroerd.’
Maarten: ‘Karel hield zijn hand op mijn hoofd en zei: “Ik zegen je.”’
Tranen biggelen nu over Biesheuvels wangen.
Eva: ‘En toen heeft hij ons naar Endegeest gebracht.
Maarten: ‘Ja.’
Eva: ‘Maar toen wilde jij alleen maar blijven als ik ook mocht blijven. En dat kon niet, dus toen gingen we weer naar huis. Daar heb ik voor je gezorgd. Samen met Rudi Fuchs, die onder me woonde en die ik nog steeds heel dankbaar ben. Als ik ging slapen, ging hij waken. Op een gegeven moment ging het echt niet meer. Toen hebben mijn vader en moeder Maarten weggebracht.’
Pfff… Oké…
‘Weet jij eigenlijk wel wat oké betekent?’
…?
‘All raaidie kaka oenjiee. Da’s een Keltische uitdrukking van vierhonderd jaar na Christus! Het betekent: de koningin daalt de trappen af. Want op dat moment dachten die oude Ieren natuurlijk: zó, het feest kan beginnen, eee!’
Eva: ‘Maarten, hou op...’
Maarten: ‘Dat mag ik niet zeggen van jou, maar het is wel waar, eee. Oud-Keltisch!’
Eva: ‘Ja, Maarten.’
Maarten: ‘Hij zegt telkens “oké”…
Eva: ‘Dat valt wel mee hoor.’
Maarten: ‘…in plaats van: da’s aardig. Daar hoor ik van op. Zo zo. Gôh gôh. Of: GODVERDOMME!!! Als hij “oké” zegt, moet-ie ook weten waar het vandaan komt. Vierhonderd jaar na Christus dus.’
Hoe bent u uiteindelijk afgestudeerd?
‘Dat heb ik twee jaar geleden beschreven in “Die aardige hoogleraar”. Ken je dat niet? Loop even mee naar boven. Jij eerst!’
Onderaan de trap brult Biesheuvel commando’s naar boven: ‘Links. Links. Bakboord. Bakboord.’ Eenmaal in zijn schrijfkamer, waar de Remington-typemachine uit 1928 onder een doekje schuilt, trekt hij een bureaula open. ‘Kun jij even zoeken?’
Zodra het verhaal is gevonden: ‘Jij moet daar gaan zitten, in de stoel waarin mijn moeder is overleden.’ Hij opent het raam, gaat eronder zitten en begint te lezen.‘ LUISTER HIER
To be, or not to be. That’s the question.’ Het verhaal gaat over de rechtenstudent David Bostoen, die vanwege een ‘speciale regeling’ alleen maar een mondeling examen hoeft af te leggen om zijn studie te voltooien. En hoewel hij daarvoor slechts twee bundels heeft moeten lezen, stelt ‘hoogleraar Cohen’ hem geen enkele juridische vraag. ‘Het strafrecht heeft veel met het gekkenhuis te maken. Zou u me het komende uur precies willen vertellen, zonder u ergens voor te schamen, hoe uw ziektebeeld eruit ziet en hoe het iemand vergaat in een gekkenhuis?’
Iedere keer dat Biesheuvel de naam van de hoofdpersoon uitspreekt, wijst hij uitdrukkelijk naar zichzelf. Zo ook bij de ontknoping.
‘Na een uur naar de waterval van woorden die David zonder schaamte uit zijn mond laat komen, te hebben geluisterd, zegt Cohen: “Dankuwel, ik heb erg veel geleerd. Dat verblijf in de isoleercel drie maanden lang, dat belachelijke ziektebeeld, was voor mij erg schokkend. Mag ik u voor dit laatste examen een 8 geven?”’
Ging dat bij u ook zo?
‘Precies. Alleen de hoogleraar heette anders.’
Wanneer wist u: ik kan van de literatuur leven?
‘Ik heb eerst nog allerlei baantjes gehad. Want ik wilde mijn hand niet ophouden bij de sociale dienst, begrijp je? Ik werd stratenmaker, zandstraler en klokkenmaker. Daarna ben ik weer gaan varen, als steward op de Ryndam, een schip van de Holland-Amerikalijn, met aan boord allemaal geile, christelijke meisjes. En toen ben ik begonnen bij de Stichting moeilijk toegankelijk wetenschappelijke literatuur, in Delft...’
Eva: ‘Je kwam eerst nog eventjes op Endegeest, want in Istanbul was je weer gek geworden.’
Maarten: ‘Ja, tussen Lissabon en Instanbul werd ik helemaal krankzinnig.’
Eva: ‘Toen ben je door de scheepsarts van boord gehaald, en naar Nederland gestuurd.’
Maarten: ‘Op Schiphol stond de ambulance naast het vliegtuig te wachten, met gillende sirene. Ik zei: “Doe die sirene maar uit, dan wijs ik jullie de weg naar het gekkenhuis.”’
Eva: ‘En een dag later was Maarten alweer thuis. Het bleek allemaal wel mee te vallen.’
Maarten: ‘Ze zeiden alleen: “Je moet je pilletje slikken.” Dat had ik niet gedaan: heel dom.’
Eva: ‘Maar ze hadden je helemaal niets meegegeven. Ze dachten dat je was genezen.’
Waarom bent u gestopt met schrijven?
Maarten: ‘Ik was gestopt, maar schrijf weer: bescheiden bijdragen voor het Hollands Maandblad. Pas nog het verhaal De Lichtinval. Maar moet jij eigenlijk niet gaan schrijven, Frank?’
Nee hoor.
‘Lees eens voor wat je nu allemaal hebt.’
Eva: ‘Laat hem nou.’
Maarten: ‘Maar als je dat nu uutwerkt tot tweehonderd pagina’s, dan heije een roman, eee?’
Maar dan zet ik wel Biesheuvel op de kaft hoor, want dan is het uw verhaal.
‘Nee, je zet er gewoon Provoost op.’
Eva: ‘En dan zullen de mensen zeggen: “Wat een fantasie heeft die man!”’
Maarten: ‘Schrieft d’r maar bie: hij steekt de ene sigaar na de andere op. Medan, uit Sumatra.’
Eva: ‘Van de Aldi.’
Even later staan we bij het tuinhekje. In een mist van zware sigarenrook die de rest van de dag aan mijn wangen zal blijven plakken, geven we elkaar drie zoenen.
Zodra ik blozend uit de wolk ontsnap en wegfiets, zie ik hoe Biesheuvel bij het hekje blijft staan zwaaien. Als ik de hoek om ben, hoor ik hem nog steeds ‘DAAAHAAAAG!’ roepen.
Door Frank Provoost
Jacob Martinus Arend Biesheuvel
1939 Geboren in Schiedam, op 23 mei
1958 Leert partner Eva Gütlich kennen
1960 Studie rechten in Leiden
1972 Debuteert met verhalenbundel In de bovenkooi
1985 F. Bordewijk Prijs voor Reis door mijn kamer
1988 Boekenweekgeschenk Een overtollig mens en andere verhalen
2006 P.C. Hooftprijs
2008 Benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw
2014 Lijstduwer Partij voor de Dieren