Columns & opinie
Column: Allerzielen in 1164
woensdag 29 oktober 2014

Het gaat niet om het bewaren van de as, maar om het doorgeven van het vuur, zei Gustav Mahler. Hij citeerde iemand anders, en het ging hem eigenlijk om de traditie, maar het is natuurlijk ook van toepassing op de universiteit: verzuip de nieuwe fakkels niet in sintels, maar steek ze aan.

Soms wordt ergens het stof met kracht weggeblazen. Ik heb meer dan vijfentwintig jaar van mijn leven af en aan rondgelopen in een van de gebouwtjes die naast de Universiteitsbibliotheek door middel van vermolmde loopbruggetjes vermoeid tegen elkaar leunen: kantoor 1164.

Ik heb er mannen zien vlammen van wie het leven veel te jong werd uitgedoofd, maar deze zomer is er geestdriftig gerenoveerd. De oude wanden zijn weggebroken, de muren zijn gesausd en gewit en anders ingedeeld. In plaats van de morsige koffietafel zijn comfortabele banken gekomen, in plaats van de kromgebogen tafeltennistafel staan nu blankhouten keukentafels.

Het is aantrekkelijk en modern – en de geesten van het verleden zijn er mee weggejaagd. Weg is Thomas, de jonge dertiger die me twee jaar geleden in mijn bedompte kamer in 1164 voor Mare kwam interviewen over tips voor studenten die te lang deden over hun afstuderen – en die enige tijd later zelf ineens afgestudeerd bleek te zijn, om iets meer dan een jaar geleden, terwijl de wereld voor hem openbrak, boven zijn tekstverwerker ineen te zijgen en niet meer op te staan.

Weg is de geest van Martin, de promovendus met wie ik vijftien jaar geleden een kamer deelde, twee deuren verderop, en met wie ik lange gesprekken voerde over zijn begeleider, Teun, die net overleden was. We raakten niet uitgepraat over hoe vreemd de dood was – hoe raar dat je het ene moment nog met iemand over persoonlijk voornaamwoorden kon discussiëren die een jaar later ineens weg was. En zes maanden later was Martin, net 31 geworden, ook ten onder gegaan aan longkanker.

Teun was hem in die ziekte voorgegaan, de man van een verdieping lager in 1164, die ons had leren discussiëren – zijn colleges bestonden vrijwel geheel uit discussies over de taalwetenschap, en de pauzes van zijn colleges uit discussies over al het andere. Tot hij eind jaren negentig, terwijl hij zelf midden veertig was, een nieuwe liefde vond in Amerika, snel daarna ziek werd en stierf.

Zijn baas, Jan, had de tranen in zijn ogen toen hij met zijn bronzen stem sprak op de bijeenkomst ter nagedachtenis aan Teun. ‘You were wearing yourself out, man’, zei hij, toen hij terugkeek op het harde werk dat Teun had gedaan. Jan zelf was ontspannener, en het soort bestuurder waarvan er altijd te weinig zijn: ontspannen en open voor andermans talenten. Jarenlang had hij in 1164 aan die gammele koffiekamer zijn dagelijkse hofhouding. Hij overleed tien jaar geleden na een negen maanden durende worsteling in een ziekhuisbed niet lang voordat hij met pensioen zou gaan.

En nu zijn die kamertjes waar ik Thomas, Martin, Teun en Jan heb leren kennen, en waar hun geest na hun dood nog door bleef spoken, vervangen door witte muren en een modern Nespresso-apparaat. Hun as is weer wat verder weggeblazen. Hun vuur geven we door.

Marc van Oostendorp

is hoogleraar fonologische microvariatie