Wetenschap
De telescoop van het volk
Om grote ruimtetelescopen te redden, kwamen de zogeheten ‘Hubble Huggers’ in actie. Waar kwam die publieke steun vandaan? En wat kunnen andere vakgebieden ervan leren?
Bart Braun
dinsdag 7 oktober 2014

Er zijn wetenschapshistorici die beweren dat de trend van de wetenschapsfabriek hier in Leiden begon, in het lab van Heike Kamerlingh Onnes. Officieel heet dat ‘Big Science’: grootschalig wetenschap bedrijven in teamverband met dure, gespecialiseerde apparatuur. Over de geschiedenis van Big Science valt nog wel ruzie te maken – Amerikanen vinden ‘hun’ Manhattan Project het begin, en Denen wijzen trots naar Tycho Brahe’s observatorium – maar over de toekomst lijkt iedereen het eens: er komt meer van.

Veel laaghangend fruit uit de wetenschap is al geplukt, en om bij de rest te komen zijn grotere en beter uitgeruste teams van wetenschappers nodig. Het Human Genome Project, de Large Hadron Collider, grote telescopen, Biosphere II, marslanders; de tijd dat wetenschap vooral iets was van rijke eenlingen die op hun landgoed wat prutsen met koperdraadjes of dode beesten is voorbij. Deze zomer werd bekend dat Amerika 4,5 miljard dollar gaat investeren in het Big Brain Project, dat duizenden hersenen in kaart moet gaat brengen en vergelijken.

Het Human Genome Project was eerder klaar dan gepland, maar de meeste van zulke projecten kosten meer tijd en geld dan de bedoeling was – dat doen grote projecten namelijk altijd. Het verschil is echter dat als de overheid een Betuwelijn of een tweede Maasvlakte aanlegt, dat uiteindelijk geld op gaat leveren. Bij wetenschap is dat vaak nog maar afwachten. Sterrenkunde levert vaak mooie spin-off technologieën op, maar het is vooral iets waar je geld vóór verdient, in plaats van áán verdient.

Dan is het dus eigenlijk niet zo gek dat er af en toe een politicus opstaat die zich afvraagt of de wetenschappers hun belastinggeld wel goed besteden. In Amerika gebeurde dat bij de Hubble-telescoop. Die ging pas in 1990 de ruimte in, zeven jaar later dan gepland. Het oorspronkelijke budget van 400 miljoen dollar was toen al zes keer over de kop gegaan. En toen bleek ‘ie nog stuk te zijn ook; één van de spiegels was niet goed geslepen. De Hubble was een bron van nationale schaamte; in een van de Naked Gun films werd hij vergeleken met de Titanic en de Hindenburg-zeppelin.

NASA repareerde het defect, de telescoop stuurde een eindeloze stroom prachtige ruimteplaatjes richting de aarde. Zo’n tien jaar na de operatie, in 2004, leek het definitief gedaan. Het jaar ervoor was de spaceshuttle Columbia ontploft, en de baas van NASA vond het te riskant om één van de resterende ruimteveren richting Hubble te sturen voor een onderhoudsbeurt.

Er kwam een tegenbeweging. Door sterrenkundigen die hun bezigheden zagen verdwijnen, uiteraard. Maar ook door het grote publiek, dat een decennium eerder nog grappen maakte over het gemankeerde apparaat. In meerdere online petities maakten duizenden zogeheten ‘Hubble Huggers’ duidelijk dat the people’s telescope langer mee moest gaan. Ze kregen politici aan hun kant, en uiteindelijk ook NASA zelf. De telescoop kreeg zijn opknapbeurt, werkt nog steeds en levert ook Leidse wetenschappers nog steeds mooie publicaties op.

De Hubble Huggers waren de eerste sociale beweging die zich inzette voor wetenschappelijk onderzoek. Het waren deels dezelfde mensen die zich vervolgens als Science Warriors inzetten om Hubble’s opvolger, de James Webb-telescoop te redden. Ook die is inmiddels miljarden over de begroting heengegaan en nog steeds niet gelanceerd, en ook dit project vond publieke en politieke steun. Dat is niet vanzelfsprekend in Amerika: in Texas staat de Desertron-deeltjesversneller die nooit af is gemaakt, ondanks de twee miljard dollar die er al in zaten. Als hij wel gebouwd was, zou het Higgs-deeltje vermoedelijk daar ontdekt zijn in plaats van in Zwitserland.

‘In Europa hebben we tot nu toe geluk gehad, als je het zo wilt noemen’, vertelt Pedro Russo van de Leidse Sterrewacht. ‘We zijn nog nooit halverwege gestopt.’ Samen met zijn zomerschoolstudente Hannah Harris schreef Russo een artikel over de Hubble Huggers in het vakblad Space Policy.

Dat kan echter veranderen, naarmate er meer Big Science komt. En dus is het ook voor Europese wetenschappers interessant om te weten waarom het wél lukte om de handen op elkaar te krijgen voor Hubble, en niet voor de deeltjesversneller.

Russo: ‘De emotionele band die mensen hebben met de astronomie is veel sterker. Sterrenkunde draait om heel fundamentele vragen: hoe zijn we hier gekomen? Zijn we alleen in het heelal? Het is makkelijker om je daarmee verbonden te voelen. Omgekeerd denk ik niet dat Europeanen zich zo verbonden voelen met de European Extra Large Telescope of de komeetonderzoeker Rosetta als de Amerikanen dat hadden met Hubble. De afbeeldingen die Hubble maakte, hadden een heel universele aantrekkingskracht. We hebben ook niet één project dat zo sterk een heel vakgebied vertegenwoordigt zoals Hubble de astronomie vertegenwoordigt in de Verenigde Staten. Als de overheden alle subsidie voor sterrenkunde zouden stoppen, staan er in Europa ook mensen op, maar dat is niet aan de orde.

‘Er is veel publieke steun voor sterrenkunde, maar als je gaat praten over geld zijn mensen minder enthousiast. Overigens overschatten de meeste Amerikanen het jaarlijkse budget van NASA (zo’n 18 miljard dollar, red.) met een factor twee tot tien. Misschien moet de communicatie over zulke grote projecten in de toekomst minder over de resultaten gaan, en meer over de projecten zelf. Dan kan je ook beter uitleggen waarom het soms misgaat, zoals bij die spiegel van Hubble.’

De astronoom onderkent dat niet elke tak van wetenschap zo tot de verbeelding spreekt als het zijne. ‘De verhalen die Hubble vertelt zijn werkelijkheid en fictie tegelijkertijd. We hebben ook een “leger” van amateursterrenkundigen die achter ons staan. Andere wetenschappen worstelen soms met hun communicatie. De scheikunde bijvoorbeeld, heeft fantastische dingen bereikt, maar iedereen associeert het met vervuiling en gif. Maar inderdaad, chemici lijken zich gemiddeld wat minder in te zetten voor public outreach dan sterrenkundigen. Geen idee waarom dat is; er is zoveel dat elk vakgebied zou kunnen doen.’