Nieuws
Leenstelsel naar Tweede Kamer
Het wetsvoorstel over het afschaffen van de basisbeurs en het invoeren van het leenstelsel is officieel bij de Tweede Kamer ingediend.
donderdag 25 september 2014

De Raad van State had kritiek op het voorstel, maar minister Bussemaker heeft deze grotendeels naast zich neergelegd. Verschillende tegenstanders van het voorstel planden een demonstratie, op 14 november op het Malieveld in Den Haag.

Het wetsvoorstel beoogt een flinke bezuiniging door de basisbeurs voor studenten in het hoger onderwijs af te schaffen. Mbo-studenten behouden wel een basisbeurs.

Er is overeengekomen dat het extra geld dat deze bezuiniging opbrengt, in de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs wordt gestopt. Daarbij gaat het waarschijnlijk om een structurele investering van 620 miljoen euro.

Voor wie de studie niet kan betalen, is er de mogelijkheid om te lenen. De huidige voorwaarden worden versoepeld.

Zo staat er in het voorstel onder meer dat de afbetaling van de studieschuld maximaal vier procent van het maandinkomen zal bedragen. Dat is momenteel nog maximaal 12 procent. Daarnaast krijgen studenten 35 jaar de tijd om hun studieschuld af te lossen, tegenover de huidige 15 jaar.

Voor studenten met ouders met een inkomen lager dan 46.000 euro is er bovendien een aanvullende beurs. Deze gaat met 100 euro omhoog naar 365 euro. De ov-jaarkaart blijft, en wordt ook beschikbaar voor alle mbo-studenten.

De Raad van State vraagt zich af waar de voorgestelde lastenverzwaring voor studenten op gebaseerd is. Volgens de regering berust deze op een sterker toenemend persoonlijk profijt in verhouding tot het maatschappelijk profijt, maar volgens de Raad van State blijkt dat niet uit de toelichting. ‘Het geschetste betere perspectief op een hoger inkomen is niet nieuw en is de laatste jaren niet toegenomen. Nergens blijkt ook dat het maatschappelijke profijt in de afgelopen jaren minder zou zijn geworden. Onderzoek van de Onderwijsraad wijst uit dat individu en samenleving als geheel gelijkelijk profiteren van de financiële investeringen in het hoger onderwijs.’

De Raad van State stelt daarnaast een overgangsregeling voor de huidige bachelorstudenten voor. Zij ontvangen nu een basisbeurs, maar verliezen deze als ze beginnen aan een master. ‘Op het moment dat deze student aan zijn studie begon, hoefde hij er geen rekening mee te houden dat er geen recht op basisbeurs meer zou zijn voor een deel van de studie.’

De minister legt de kritiek grotendeels naast zich neer en wijst op het feit dat de overheid nog steeds het grootste deel van de studie blijft betalen. ‘In het hoger onderwijs is dat ongeveer 6.500 euro per student per jaar.’ Ze wil dat het wetsvoorstel ‘hervorming van de studiefinanciering’ vanaf 1 september 2015 van kracht wordt. Een jaar lang onderhandelden politici over het voorstel. In mei werden de coalitie en oppositiepartijen D66 en GroenLinks het eens.

DOOR PETRA MEIJER